dinsdag 25 december 2012

De toekomst van een kind - preek eerste kerstdag 25 december 2012

Tekst: Micha 5: 1-4a en Lucas 2: 1-21


Het kerstverhaal is een verhaal dat we denk ik allemaal wel kunnen dromen. We horen het elk jaar, en misschien wel elk jaar een aantal keer. Het risico daarvan is dat we het verhaal weliswaar mooi vinden om nog eens te horen, maar dat het niet meer echt binnenkomt. Dat het meer een praatje bij het plaatje van Kerst wordt, in plaats van dat het de boodschap van Kerst is. En eerlijk gezegd zit ikzelf ook even met mijn handen in het haar als ik binnen 12 uur twee keer over deze tekst mag preken. En toch, dat moet niet te gauw een cliché worden. Want de aanknopingspunten om van dit verhaal een verhaal met inhoud te laten zijn liggen heel dichtbij, namelijk in de tekst zelf. De Bijbel verveelt nooit. Niemand die hem helemaal kent en alles begrijpt. De Bijbel ontroert, zoals misschien vandaag, maar stelt ook vragen, en irriteert ook, troost, laat koud, schuurt, prikkelt. Wanneer je met Bijbelverhalen bezig gaat, gebeurt er altijd iets. Het roept iets op, en dat kan ook vervreemding zijn. Maar even zo goed een waardevolle ontdekking. Want je moet erin duiken. En dan zie je altijd weer wat nieuws.

Dus we hoeven vandaag niet ver te zoeken als we over Kerst willen nadenken; we lezen gewoon eens wat dieper in het Bijbelverhaal. Wat dan bijvoorbeeld opvalt is dat allerlei elementen van het verhaal een betekenis hebben, terwijl we daar op het eerste gezicht helemaal niet bij stilstaan. Zo zegt de engel in vers 12: Dit zal voor jullie het teken zijn: jullie zullen een pasgeboren kind vinden dat in een doek gewikkeld in een voederbak ligt. Een bekender beeld van het kerstverhaal bestaat bijna niet. En toch vraag je je af waarom Lucas het zo beschreven heeft. Misschien zegt u: omdat het zo is gebeurd. Dat is nog maar de vraag, maar die vraag vind ik niet eens zo belangrijk. Een Bijbelverhaal hoeft niet zo gebeurd te zijn als het er staat om waar te zijn. En Lucas heeft iets waars over Jezus willen vertellen door het zo vertellen als hij dat doet. We doen de Bijbel tekort als we hem als een boek vol feitenverslagen zien, want dan nog zal de vraag zijn: wat zeggen die zogenaamde feiten dan? Elke diepgang gaat verloren als we alleen nog maar praten over feiten en niet over betekenisvolle verhalen waarin het niet gaat om feiten, maar om betekenis, en de waarde die dat heeft voor ons leven. En dit kerstverhaal heeft betekenis. En dan is het veel waardevoller dan wanneer het een feitenverslag is dat elk jaar de revue passeert.

Wat is dan de betekenis van dat pasgeboren kind dat in een doek gewikkeld in een voederbak ligt, of zo je wilt, een kribbe? Ook die ligt gewoon in de tekst. Dit tafereel is een teken. En waarvan? Dat vertelt de engel ervoor: Vandaag is in de stad van David voor jullie een redder geboren. Hij is de messias, de Heer. Die redder is dus blijkbaar een pasgeboren kind. Die Messias, die gezalfde van de Heer, is in doeken gewikkeld. En in de stad van David betekent heel concreet: in een kribbe. Dus wat zien we hier in dit tafereel in de stal? We zien een redder, een verlosser, en die zien we in een pasgeboren kind. We zien een gezalfde van God; dat zalven deden ze met koningen. Het is dus een machtsvertoon. Maar dat machtsvertoon zien we in een ingebakerd kind. En we moeten daarvoor naar de stad van David, een uithoek van het Romeinse wereldrijk van die tijd, en dan ook nog eens naar een achterafgelegen plek, in een stal, waar het kind in een kribbe ligt. Dat bijzondere teken van een redder is te zien in iets heel gewoons, een kind, een doodgewoon kind. Maar net zo weerloos dus ook als het gewoon is. Zo weerloos zelfs dat het is ingebakerd. Het kind ligt niet gewoon lekker ingestopt, nee, het is ingebakerd. Het kan geen kant op. En dat is blijkbaar een teken van kracht.

En dat het in de stad van David wordt geboren klinkt heel mooi, maar het is eigenlijk maar een armoedige kribbe, waar het kind in gelegd wordt. De Evangelist Lucas heeft kennelijk ook gekozen voor Bethlehem als stad van David, en niet voor die andere stad, Jeruzalem. Beide steden mogen voor stad van David doorgaan. Lucas zoekt kennelijk niet de parallel met de koning David, de man de het koninkrijk Israël samensmeedde. Lucas gaat terug naar de roots van David, naar Bethlehem, de stad van de stam waar David uit voortkwam. De stam Benjamin. Afstammelingen van de jongste zoon van aartsvader Jakob. Letterlijk de Benjamin van de familie, de kleinste en teerste. En daar wordt David door de profeet Samuël geroepen namens God tot het koningschap. David was tot dan toe gewoon herder. Een doodgewone jongen met een zwaar leven. En als Lucas aan Jezus’ geboorte denkt, dan denkt hij aan zijn afstamming van die David, die herder uit die kleine stam. Niet voor niets zijn herders de eerste getuigen van de geboorte van Jezus. Daar in dat kleine Bethlehem, waarover de profeet Micha vandaag al zei dat het te klein was om tot Juda’s geslachten te behoren. ‘Uit jou komt iemand voort die voor mij over Israël zal heersen.’ Niks geen grote paleizen dus, of enige herinnering aan het grote koningschap van David. De bijzondere redder is een gewoon en weerloos kind. De kracht van dat teken schuilt in kwetsbaarheid. En de waarde daarvan toont zich in armoede.

Dit teken dat de engel de herders voorhoudt is één groot anti-teken. Dat waar we het niet van verwachten is een uiting, een teken, van Gods reddende kracht in de wereld. En Lucas stelt het daarmee tegenover alle aardse macht en machtsvertoon. Want begint het kerstverhaal niet met die keizer Augustus, die een decreet afkondigt. Deze controlfreak wil alles in de hand houden door iedereen te tellen. En is het niet vreselijk ironisch, eigenlijk zelfs bijna grappig, dat deze volkstelling Jezus juist geboren laat worden in de stad die in alles het tegendeel is van het machtige Rome, namelijk Bethlehem?

Zo vult Lucas het teken in dat deze geboorte van Jezus is. Een ingebakerde zuigeling is koning en redder van de wereld, daar in die kribbe van armoe. De toekomst van de wereld ligt in het weerloze Kind van geringe komaf. Wat voor boodschap hebben we aan dit weerloze Kind? Ik heb met stijgende verbazing de berichten uit de Verenigde Staten gevolgd naar aanleiding van de schietpartij op een basisschool, waarbij onder andere 20 kinderen van 6 en 7 jaar oud omkwamen. Een afschuwelijk drama. En er zijn mensen die het verstandelijk vermogen hebben om hieruit een redenering op te zetten dat er dús meer wapens op school moeten komen om deze kinderen te beschermen. Elke school moet volgens deze mensen een bewapende beveiliger hebben. Want, luidt de redenering: tegenover elk slecht mens met een wapen moet een goed mens met een wapen staan. Volgens deze zienswijze is niet het wapen slecht, maar kunnen mensen er slechte dingen mee doen. Achter deze zienswijze zit een visie op vrijheid waar het recht van wapenbezit bij hoort om die vrijheid te verdedigen. En je mag niet te snel oordelen over cultuurverschillen. Maar waar deze zienswijze mank gaat is hierin: niet of een wapen wel of niet slecht is, maar dat ieder mens in staat is iets slechts te doen met een wapen. En dat de kracht juist uitgaat van het weerloze. En dat raakt me juist zo in deze discussie, nu het om kleine kinderen gaat: de toekomst van kinderen waarborg je niet door ze te beschermen tegen alles wat slecht is in de buitenwereld. De toekomst van kinderen waarborg je door de buitenwereld veiliger en toekomstvoller te maken. De toekomst van het kindje Jezus ligt ook niet in een hek om de stal heen met gewapende bewakers aan de toegangspoorten. Sterker nog: aan het eind van de twee boeken van Lucas, in het laatste hoofdstuk van Handelingen, zien we Jezus’ apostel Paulus in het Rome van de keizer vrijmoedig en ongehinderd over het Koninkrijk van God vertellen. Jezus en zijn boodschap veroveren de wereld in weerloosheid en vrijmoedigheid. Lucas stopt het kind niet ver weg in Bethlehem om het te beschermen. Vanuit die weerloosheid verovert Hij de hele wereld en de harten van zoveel mensen, die op dit moment in zoveel kerken zitten. 

De toekomst van kinderen waarborg je niet door ze te beschermen tegen alles wat slecht is in de buitenwereld. De toekomst van kinderen waarborg je door kinderen een veilige en vooral ook eigen leefruimte te geven waarin ze dat leven kunnen ontdekken. Daarom is een goede en veilige omgeving nodig waarin kinderen kunnen opgroeien, en is dus ook goede jeugdzorg nodig. Maar ook onderwijs dat is toegesneden op kinderen die extra hulp nodig hebben. De kansen van kinderen liggen juist hierin ze niet te beschermen tegen wat ze niet kunnen, maar ze vertrouwen te geven in wat ze wel kunnen. En daarbij zullen ze vallen, maar ook weer opstaan. Want dat kunnen kinderen goed. De kracht van kinderen zit hem hierin dat ze weerloos zijn. En als er één weet wat weerloosheid betekent, dan is dat wel dat Kind uit die kribbe, die zijn hele leven lang weerloos is gebleven, is gevallen… maar ook weer opgestaan.

Wees niet bang om weerloos te zijn. En wees niet bang om los te laten. We bewapenen onszelf en onze omgeving te veel om de diepe weerloosheid van het kind, maar daarmee ook de toekomst te voelen. Het is niet altijd makkelijk, de wereld lijkt zo slecht. Maar wij maken er net zozeer deel vanuit als ieder ander in die wereld. En we beschermen de wereld toch ook niet tegen onszelf? Geef vandaag met Kerst je vertrouwen aan dit Kind, dat schijnbaar zo machteloze teken. Alleen daarvan kunnen we het verwachten, hoezeer wijzelf ook bij machte zijn om met zoveel meer machtsvertoon de wereld te ordenen en zogenaamd te beschermen. Dan zal er werkelijk vrede komen, om te beginnen in ons hart. Want dat wens ik u allemaal toe. Vrede. Geen gewapende vrede, maar wel een vrede die we telkens moeten heroveren op onze onrust, onze wil om alles zelf te kunnen bepalen, onze eigengereidheid en eigen gelijk, onze belangen, maar ook moeten we de vrede heroveren op onze pijn, ons verdriet en onze wonden, die het leven heeft geslagen. Het hoeft niet van onszelf te komen. Het begint bij een Kind, dat in die waardevolle kribbe ligt. En Hij heet Jezus. Dat betekent Hij die redt. En dat doet ie. Voor jou, voor mij, voor ons allemaal.

De vrede van Christus is met u allen!

maandag 24 december 2012

Thuiskomen - preek kerstnacht 24 december 2012





Hèhè. We zitten. Even rust. Velen van u zullen hard gewerkt hebben om alles op tijd af te krijgen. Thuis. Maar ook op het werk. Kerst is een bijzondere tijd waarin bij veel mensen op het zelfde moment ook het werk heel veel even stilstaat, of dan toch minimaal in de pauze-stand. En wie toch moet werken, werkt vaak in een wat bijzonderder sfeer, want vanzelfsprekend is het niet. Minimaal één kerstdag is een rustpuntje in het werk, waarop iedereen, of dan toch een groot deel van je collega’s, ook thuis zijn. Want thuis is de plek waar Kerst gevierd wordt. Daar is het vaak verre van rustig. In de voorbereidingen in ieder geval. Maar dat komt ook omdat we thuis juist heel belangrijk vinden met Kerst. Heel veel mensen vieren Kerst thuis, of bij elkaar thuis. Vandaag klonk de hele dag op de radio ‘Driving home for Christmas’ en dat geeft het gevoel goed weer. Voor Kerst ga je naar huis. Of naar elkaar toe, om samen ergens thuis te zijn. En daarom is het ook extra schrijnend voor wie alleen thuis zitten, en kun je dat gevoel dan niet van je afzetten, want het is deze dagen dan toch een gemis.

Waar vond Jezus zijn thuis? In Bethlehem. Bethlehem wordt de stad van David genoemd. Voor die titel zou ook Jeruzalem in aanmerking kunnen komen, als Koningsstad, maar hier gaat het verhaal terug naar de oorsprong van David, in Bethlehem. Daar liggen zijn roots. En niet omdat hij daar toevallig vandaan komt, alsof hij net zo goed in een andere stad geboren had kunnen worden. Nee, hier ligt zijn oorsprong. Zijn over-over-overgrootmoeder is Ruth. Ze was een weduwe, en haar schoonmoeder ook. En zij vond in Bethlehem een thuis. Bethlehem betekent broodhuis. En om te leven is het in die dagen broodnodig om een man te vinden die voor haar en haar schoonmoeder wil zorgen, en haar toekomst te verzekeren door haar een kind te geven. Via het letterlijk zoeken naar brood, het zoeken naar graankorrels op het veld van haar latere echtgenoot, verzekert ze zich van haar toekomst, daar in het broodhuis. Daar ligt de oorsprong van haar latere achter-achter-achterkleinzoon David.

En daar, in die onbeduidende stad, in dit broodhuis, wordt Jezus geboren. Oké, dit keer komt er geen man aan te pas vertelt het verhaal. Alhoewel, de lijn met David loopt wel via deze Jozef. Hij moet terug naar zijn oorsprong, naar het huis van David, het broodhuis. Maar… Er lijkt geen plaats voor hen te zijn. Althans, zo vertelt het verhaal. ‘Terwijl ze daar waren, brak de dag van haar bevalling aan, en ze bracht een zoon ter wereld, haar eerstgeborene. Ze wikkelde hem in een doek en legde hem in een voederbak, omdat er voor hen geen plaats was in het nachtverblijf van de stad.’ In onze kerstvoorstellingen is dit altijd een drama. We zien Jozef en Maria de deuren langsgaan en smeken om toegang, maar alle deuren worden dichtgeslagen. En zo komen ze uiteindelijk uit in een stal, een noodvoorziening. De vraag is echter of die herbergscène wel zo belangrijk is, of dat het uiteindelijk niet eerder om de kribbe gaat. Let eens op de volgorde in het verhaal. Ze wikkelde hem in doeken en legde hem in een voederbak, omdat er voor hen geen plaats was in het nachtverblijf van de stad. We horen niet over herbergen die te vol waren en waar Jozef en Maria nul op het rekest kregen. Het gaat om die kribbe. En die moet even praktisch verklaard worden met het argument dat er geen plaats was in de herberg. Maar het gaat om die kribbe. Wat wil die zeggen? Armoede, kwetsbaarheid, allicht. Maar dat is de buitenkant. Wat het verhaal nog meer wil vertellen is dat dit kind in zijn vaderstad geen gast is, maar dat het thuiskomt. Noodgedwongen, ja misschien wel. Maar het is ook om onze nood dat Hij werd geboren. Want we weren God het liefst uit ons leven. Er zijn veel dingen waar we niet trots op zijn, en die we liever niet aan anderen, laat staan aan God, laten zien. Hij zal maar eens rond gaan snuffelen in ons huis. Mag het een deur verder?

En zo komt Jezus niet in een herberg terecht, maar in een stal. Di plaats waar Jezus uiteindelijk geboren wordt is van veel grotere betekenis dan die herberg. Om er echt voor ons te zijn, om een kind te zijn dat ons kan redden en toekomst kan geven, om werkelijk Koning te kunnen zijn, moet hij niet te gast zijn, maar thuiskomen. Hij blijft zo geen vreemdeling, maar komt echt binnen in ons leven, of we de deur nu open houden of dichtslaan. Hij is een van ons.

Jezus komt thuis in Bethlehem, de stad van zijn voorvader David. Het broodhuis dat een verre oma, Ruth, een kind, en haar daarmee toekomst bezorgde. En haar latere familielid Jozef naar zijn vaderstad bracht. En daar in de stal, nadat de herberg kennelijk de deur dichthield, komen herders en later de wijzen langs. Herders, die doen denken aan de herderlijke oorsprong van David. David was een herder voordat hij tot koning werd geroepen. Een stal is voor hen al een thuis, en nu worden ze ontvangen door Jezus en zijn ouders. De stal wordt eigenlijk bijna zelf een herberg, een ontvangstplek. Een plek om thuis te komen.

Ik moet aan die herders op nog een andere manier denken. Het zijn mensen voor wie een dak boven hun hoofd helemaal niet zo vanzelfsprekend is. Ze leven in weer en wind buiten met hun kudde. Het zijn dus ook wat ruwe types, gehard door het leven. Hoe welkom is een thuis dan? En hoe welkom is een thuis voor ons, ook gewoon concreet, als een dak boven je hoofd niet vanzelfsprekend is? En dan denk ik nog niet eens aan de zwervers, waarvoor gelukkig dezer dagen ook goede dingen gebeuren, maar ook aan ons allemaal, nu velen van ons merken dat een huis helemaal niet vanzelfsprekend is. Dat het lastig is om ergens anders naartoe te gaan als je je huis niet verkocht krijgt. En dat het lastig is om een huurwoning te vinden. Zeker wanneer je door een nieuwe situatie in relatie of werk wel gedwongen bent om een nieuw huis te zoeken. Dat de kosten bovendien voor veel mensen alsmaar hoger worden en je bij verkoop met een restschuld kunt blijven zitten. In het levensgevoel van veel mensen verandert dat een huis geen verworvenheid meer is, maar een kostenpost, en een last. Of in ieder geval: omgeven met de nodige onzekerheid. Gehard door de realiteit mogen ook wij vandaag thuiskomen in de stal bij het kindje Jezus. Hij stond voor dichte deuren, en maakte van een vochtige tochtige stal een herberg om ons te ontvangen. We lossen er onze financiële zorgen niet mee op, maar we kunnen wel onze focus verleggen naar dat Kind, en ook van ons huis een herberg maken, hoe krakkemikkig ook, om thuis te komen en anderen thuis te laten komen. Want dat alleen is Kerstmis: thuiskomen. Bij Jezus en bij elkaar. 

dinsdag 11 december 2012

Zuiver zilver - preek Tweede Advent 9 december 2012





Bij de voorbereiding van het Kerstfeest komt wat meer kijken dan het volgen van de zwangerschap van Maria. We zijn vorige week niet begonnen met de aankondiging van de geboorte van Johannes bij Elizabeth en Zacharias. Nee, we hebben uit de profeet Zacharia gelezen en van Jezus begrepen dat we waakzaam moeten zijn. Kennelijk moeten ook wij actief worden in de voorbereiding op kerst. De verwachting van de geboorte van het Kind is geen afwachten. Het feest moet echt worden voorbereid. Sterker nog, de weg moet worden bereid om de komst van het Kerstkind mogelijk te maken. En op die weg snelt een bode vooruit, vertelt Maleachi. Maleachi is de tweede profeet waaraan de Evangelisten denken als ze over de komst van Jezus spreken. Er komt een bode vooruit gesneld, ja ook bij Jezus.

En hoe gek het ook is: we lezen in de Adventstijd het Lucas evangelie van achter naar voren. We begonnen vorige week met de woorden van Jezus uit Lucas 21 vlak voor de finale van zijn leven. Nu zijn we in Lucas 3 aanbeland aan het begin van zijn openbare optreden. Om volgende week pas te horen over de aankondiging van de geboorte van Jezus. We doen een paar stappen terug. We beginnen niet zomaar opnieuw. Het is alsof we teruggaan en stilstaan bij de vraag: waar zijn we ook al weer begonnen? Waar draaide het ook al weer om? En dan kun je niet zomaar beginnen bij het begin. Dan begin je bij: waarvoor kwam Jezus ook al weer naar de wereld? Wat trof Hij aan, en wat moeten wij doen om deel te hebben aan Zijn redding? Hoe begon zijn openbare optreden en wat was zijn eerste statement? Als je van achter naar voren teruggaat weet je weer waar het God in Jezus om te doen was. En als we dat weten kunnen we pas we actief neerknielen bij de stal na de geboorte van Jezus.

Dus vandaag lezen we over de weg die bereid wordt voor de komst van de Heer. En het stelt ons meteen de vraag: hoe bereiden wij de weg voor de komst van de Heer? Om die vraag te beantwoorden moeten we eens verder luisteren naar Maleachi. God zegt: ‘Ik zal een bode zenden.’ Die bode past in hetzelfde beeld als van vorige week in Zacharia van God die als Koning zal komen. Een bode is een boodschapper, die als taak heeft om de koning vooruit te gaan, en zijn komst aan te kondigen en voor te bereiden. Maar hij is niet zomaar een loopjongen. Hij vertegenwoordigt zijn koning. Sterker nog, hij kan als plaatsvervanger optreden in het geval de koning zelf niet kan komen. Hij kon dus ook tekenen van gezag van de koning dragen, en zo in de naam van de koning diens gezag laten gelden. Het is dus ook iemand die zeer nauw met de koning geïdentificeerd wordt. Het is dus ook niet gek dat in de Evangeliën over de bode van de komst van Jezus, Johannes de Doper, wordt gesproken of hij misschien zelf de Messias is. Het is wat dat betreft ook mooi dat ze in een en dezelfde familie geboren worden, als waren ze broers, net als Mozes en Aäron. Ze zijn sterk aan elkaar verwant en vertegenwoordigen dezelfde boodschap. Alleen zijn het verschillende personen en hebben ze een verschillende rol. Johannes is de wegbereider van Jezus en de voorbereider van diens verkondiging. Als Jezus komt weten de mensen al waar het om gaat.

En waar gaat het dan om? Wat staat er op het spel? Wat heeft de bode te zeggen? De beelden klinken weer dreigend. Wie zal die dag kunnen doorstaan? Wie zal overeind blijven wanneer hij verschijnt? En hij is nog steeds de bode, al kun je in de tekst de bode en de koning nauwelijks meer uit elkaar halen, lees het er maar eens op na. ‘Hij is als het vuur van een smid. Hij zal zitting houden als iemand die zilver smelt en het zuivert.’ Het klinkt behoorlijk heet en oncomfortabel. En dat is het ook. Maar, dit is geen vuur waarin we omkomen, of een vuur dat is bedoeld om ons te kwellen. Dit is geen hel, en ook geen vagevuur wat hier geschetst wordt. Oncomfortabel is het, allicht. Maar het kan geen kwaad om af en toe eens opgeschud te worden. Het beeld van het vuur van de smid gaat hierover.

Er is een verhaal over een vrouw die in het kader van een Bijbelstudie over de tekst uit Maleachi op bezoek gaat bij een zilversmid. Ze vraagt hem of ze mag toekijken hoe hij het zilver zuivert. De zilversmid legt haar uit dat het zilver op het heetste punt in het vuur moet worden gehouden om alle ongerechtigheden eruit te branden. En dat het noodzakelijk is het reinigingsproces voortdurend in het oog te houden om te voorkomen dat het zilver te lang verhit wordt en verbrand. Dan vraagt de vrouw hem hoe hij weet op welk moment het reinigingsproces compleet is. De zilversmid antwoordt: ‘O, dat is eenvoudig: wanneer ik mijn eigen beeld weerspiegeld zie in het zilver, dan is het klaar.’

Nu vond ik dit zo’n mooi verhaal dat ik het maar even ben gaan checken bij mensen uit onze gemeente die er meer van weten dan ik, Henk en Mirjam. En het klopt dat het reinigingsproces compleet is als je je eigen beeld in het zilver weerspiegeld ziet. Henk zei zelfs: wanneer het knipoogt. Dat vond ik mooi klinken. Want er ontstaat dus iets van contact tussen degene die reinigt en het zilver. En, om even uit het beeld te stappen, wat God met ons voor ogen heeft is dat er weer zuiver contact ontstaat tussen God en ons. We zijn geschapen naar Gods beeld. Maar dat beeld vertroebelt in de loop van ons leven. Dat beeld van God dat wij zijn raakt het uit zicht. Waarom? Wat voor lagen komen er over dat edelmetaal te liggen door het leven. Een eerste laag is misschien heel voor de hand liggend: onze maskers. Dat uiteindelijk datgene waarmee we bedekken of compenseren waar we het moeilijk mee hebben van onszelf. En wat bedekt of compenseert het dan? Een laag daaronder is een laag van allerlei kwetsuren, en open of nauwelijks geheelde wonden, angsten en verdriet. We raken beschadigd in ons leven, van jongs af aan. Vertrouwen wordt geschonden, angsten worden gecreëerd, mensen doen elkaar pijn. En vooral worden we geraakt door dingen die iets binnen in ons raken dat stuk is geraakt, vaak al in onze vroegste jeugd, en dat continue pijn wordt gedaan als mensen dingen zeggen of dingen doen, die ze misschien niet eens zo bedoelen, of anders half zo erg, maar waar je nauwelijks weerstand tegen hebt. En dan is er nog een diepere laag daaronder. Een laag die ons belet om helemaal naakt te zijn. Dat is de laag van de schaamte. De laag die er al sinds het Paradijs op zit. De schaamte die er is sinds het moment dat je erachter kwam dat je zelf ook een andere kant hebt, waar je helemaal niet zo trots op bent, of waarvan je diep van binnen wel weet dat het niet klopt. En of die ongerechtigheden er langzaam in zijn geslopen, of dat je er bewust voor gekozen hebt; het is iets waar je nauwelijks meer vanaf komt. Ondanks goede voornemens of verzoening met anderen. Ergens gaat het steeds weer mis tussen mensen, en met onszelf. En zeg dan niet te snel: ‘maar ik ben ook niet perfect’, want… Dat ben je wel. Dat je perfect bent wil niet zeggen, dat je steeds een onhaalbaar resultaat moet halen. Dat maken wij ervan. Het leven is geen hoge lat, waar we niet tot kunnen reiken en die steeds bij ons hoogspringen er vanaf valt. Nee, we zijn perfect omdat God ons heeft geschapen. Naar Zijn eigen beeld. En dan zijn wij geen slechte kopie van carbon of zo. Nee, wij zijn geschapen naar Gods beeld. En zo zijn wij bedoeld. Als zilver waarin Gods beeld zichtbaar wordt, en het knipoogt.

God wil ons verlossen van die lagen van onrecht en ongerechtigheid om ons heen. Allemaal oppervlakkige en diepere redenen waarom wij onszelf niet kunnen zijn, als beeld van God. Daarom stuurt Hij een bode vooruit. In het Lukas evangelie in de persoon van Johannes de Doper. Hé, en zeiden we net niet dat een bode zeer sterk verwant was aan zijn zender, aan de Koning? Die bode is in zijn persoon dus al wat God ons wil laten zijn, een weerspiegelend en gezuiverd beeld van God. En als deze Johannes dus later in het Evangelie de mensen oproept zich te bekeren, dan gaat het hierom, om zo te leven dat in ons gelaat het beeld van God zichtbaar is. Niet meer en niet minder. Dat lijkt een onhaalbaar doel, maar we hebben het in ons. Want wij zijn geschapen naar het beeld van God. Blijf dus niet stil zitten. Laat het niet over je komen. Want dan komt het als een oordeel. Sta op, en breng vruchten voort die een nieuw leven waardig zijn. En zeg niet te snel: ja, maar zo ben ik nu eenmaal. Want die uitspraak komt als een boemerang terug. Want weet je wat je nu eenmaal bent: een beeld van God. Dus wees dat dan ook en doe er alles aan om dat te zijn. Alleen zal ons dat niet lukken. En daarom laat God het niet bij zijn bode, hoezeer zij ook aan Hem verwant zijn. Maar komt Hij zelf. Vanaf het allereerste begin van het leven. Terug naar de basis. Naar het begin. God doorleeft ons leven. En zo zuivert Hij het. Dat wat wij niet konden, heeft Hij volbracht. Zo worden wij gered en zo kunnen wij leven. Als gezuiverd zilver, dat in het heetst van het vuur van onze diepste strijd, we weer gaan glanzen en knipogen, zodat God weet ziet: en zie, het is goed!

dinsdag 4 december 2012

Verwacht het onverwachte - preek 2 december 2012





Ik weet niet hoe het u vergaat, maar op de een of andere manier zijn deze dagen toch vervult van verwachting. Of dat nu is vanwege Sinterklaas, waarvoor vol verwachting ons hart klopt, of al vanwege de verwachting van de geboorte van het Kerstkind en de feestelijkheden daarom heen; in beide gevallen heerst er een sfeer van ‘Hij komt’. Verwachting kenmerkt de decembermaand. En hoewel de feesten van totaal verschillende orde zijn, ze delen dat gevoel van verwachting. Het komt eraan! En laten we eerlijk zijn, als ik er zo over spreek – Het komt eraan! – dan voelt u waarschijnlijk toch ook iets van de gespannen drukte die dat ook geeft. Er is geen uitstel, hoe druk het ook is. Het komt eraan. En zorg maar dat je er klaar voor bent.

Nu is het opvallend dat de Adventstijd elk jaar begint met juist de onverwachte komst van Christus. Zeker nu we Zacharia als eerste profeet van het profetenkwartet erbij lezen. En die onverwachte komst van Christus gaat helemaal gepaard met veel drukte. En dat is nog zacht uitgedrukt: de hele hemel en de aarde worden op zijn kop gezet. Zacharia spreekt over die dag als ‘die ene dag, die alleen de Heer kent’. Toch ligt het onverwachte en het verwachte dichtbij elkaar: in beide gevallen moeten we er op dat moment klaar voor zijn. En ook, als ik nog even mag, ook het Sinterklaasfeest heeft dat in zich. Een lied zingt: ‘Moeder zegt: o, hij kan zo binnenkomen, maar hij, hij komt altijd onverwacht’. Ondanks al onze planning rondom dat feest bij familie en vrienden en met eigen kinderen, moet er voor de kinderen toch nog iets behouden blijven van het onverwachte. Die spanning is kennelijk nodig om het feest echt te kunnen beleven. Het Sinterklaasfeest is daarmee ook een spel; een spel voor kinderen en wie zich kind voelt of met kinderen verbonden voelt.

De verwachting van de komst van Christus is echter een bloedserieuze zaak. En de verwachtingstijd van Advent begint daarom misschien wel expres niet met dat Kind dat geboren gaat worden. Want er ligt zoveel vast met Kerst. De datum. Weinigen zullen het, tenzij noodgedwongen, het weekend ervoor of het weekend erna vieren. En vergeet de families en de oma’s niet, die vastliggen, en bezocht of ontvangen moeten worden. Het lijken platte dingen, maar ze maken het feest voorspelbaar. We weten welke boodschap we te horen gaan krijgen op Kerst; en elke predikant zwoegt om er nog een beetje een origineel tintje aan te geven. Je komt er ook niet onderuit, dat is ook waar, en daarom moet je er klaar voor zijn, maar het heeft wel een zekere voorspelbaarheid die buiten onszelf ligt, zodat het onszelf niet per se hoeft te raken. Als we maar klaar zijn. Waar de teksten ons vandaag aan het begin van Advent op wijzen is dat de echte doorbraak van de duisternis in de wereld onverwacht komt, en dat die iets anders van ons vraagt dan goede voorbereidingen voor een voorspelbaar en onontkoombaar hoogtepunt.

Nu gaan de teksten van vandaag uit Zacharia en Lucas gepaard met angstige beelden. Tekenen aan zon, maan en sterren, volken die van angst sidderen voor het gebulder en het geweld van de zee. En er zal op die ene dag zelfs geen onderscheid meer zijn tussen dag en nacht. Dit klinkt behoorlijk dreigend, alsof ze een voorbode zijn van de komst van Christus. En ik denk dat we het ook lang zo hebben gelezen en misschien nu nog lezen. Een angstig en dreigend visioen als Christus komt. En dan klinken de woorden ‘zorg dat je er klaar voor bent’ ook heel dreigend. En velen zullen die angst in hun jeugd ook gevoeld hebben, als predikanten zeiden: ‘Wee je gebeente als je er niet klaar voor bent. Wees waakzaam’. Maar zou God zo met ons omgaan? Zou Hij ons zo overvallen als een dief in de nacht om te kijken of wij er werkelijk klaar voor zijn? Dan speelt God toch een spelletje met ons? We zouden in voortdurende angst leven. Waar gaat het hier dan wel om?

Jezus en de profeet Zacharia willen niet dreigen. Zij brengen wel een ervaren dreiging onder woorden. Vorige week stonden we er al bij stil wat je beleeft als je wereld vergaat. Nu gaat het erom wat je ervaart als je wereld op zijn kop wordt gezet. En dat kunnen mensen op de vlucht zijn, die geen verwachtingen hebben bij waar ze heen gaan, maar alleen maar vluchten van waar ze vandaan kwamen. Of mensen die onverwacht iemand verloren en verloren door de wereld lopen op zoek naar richting. Of mensen die onontkoombaar iemand verloren, maar daar op het moment dat het gebeurt geen raad mee weten. Het beeld in Zacharia van die ene dag, dat er geen onderscheid zal zijn tussen dag en nacht, is heel beeldend. Ik denk aan de donkere dagen voor Kerst, waarin dagen en nachten in hun grauwheid en kou zo op elkaar kunnen lijken, dat je het liefst de gordijnen dicht zou houden. Het is niet voor iedereen weggelegd om het onderscheid tussen dag en nacht ook werkelijk te zien. En beelden van natuurrampen zijn ook heel beeldend. Hoezeer de wereld niet echt vergaat, zetten natuurrampen als aardbevingen, overstromingen en vulkaanuitbarstingen de wereld wel volstrekt op zijn kop en bedreigen ze al het leven, ons eigen leven, als we er middenin zitten. Het is dus niet gek dat mensen daaraan tekenen ontlenen dat het einde van de wereld nabij is, al slaan ze wel volstrekt de plank mis dat het de Bijbel daar niet om gaat.

Waar het de Bijbel om gaat, en waar het God om gaat, is dat ook als je ergste nachtmerrie uitkomt, als je wereld vergaat, en als de wereld op zijn kop wordt gezet door wat er om je heen gebeurt, God nog wel perspectief kan bieden. Hij kan een toekomst scheppen waarin de Mensenzoon regeert, waarin de gruwelen verdwijnen en menselijkheid en vrede worden geschapen. Dat beeld van die ene dag, waarop er geen onderscheid meer is tussen dag en nacht, doet ook denken aan de schepping, waarin God het licht scheidde van de duisternis. Ook bij Zacharia klinkt het perspectief dat in de avond het licht weer zal gloren. God vernietigt de wereld niet, maar Hij herschept hem. Maar niet zomaar, ineens. Ook bij Zacharia vindt het ‘pas’ plaats in de avond. Het nieuwe perspectief is geen doekje voor het bloeden, geen zoethoudertje, geen tissue voor de tranen van ‘stil maar wacht maar alles wordt nieuw’. Het is een verwachting die onvoorspelbaar blijft hoe en wanneer hij uitkomt, en dus een onverwacht element in zich heeft. En dus ook iets van ons vraagt. Maar de voortekenen zijn er. Kijk maar. En Jezus wijst op de vijgenboom die laat zien dat het zomer wordt.

Nu heeft een vijgenboom als eigenschap dat de bladeren en ongerijpte vruchten lang blijven hangen in de herfst, maar dat de boom ook erg laat uitkomt. Je zou bij een vroege mooie lente haast denken dat het er nooit meer van zal komen. En daarom is die vijgenboom zo’n mooi voorbeeld. Er zijn momenten in je leven dat je denkt dat het er nooit meer van zal komen dat het leven nieuw gemaakt zal worden. En kijk maar naar die doodlijkende vijgenboom. Zo kun je jezelf ook voelen. Hoezo komt er een zomer voor mij? Laat me niet lachen! Maar toch, zowel Zacharia als Jezus schetsen een beeld waarop de wereld nieuw wordt als antwoord op onze beleving dat de wereld vergaat. Onverwacht, maar we mogen wel uit die verwachting leven. Die trekt ons nu door onze eigen dalen, en zal straks de hele wereld uit het dal laten klimmen.

Wat vraagt dat van ons? Jezus is heel duidelijk naar zijn hoorders. En Hij gaat er daarbij vanuit dat die dag nabij is. Hij zegt: ‘deze generatie zal niet verdwenen zijn wanneer dit alles gebeurt’. We weten allemaal dat het zo niet letterlijk ging. En de eerste gemeente kregen naar jaren waarin ze in deze voorspoedige verwachting leefden, problemen met hoe ze nu hun leven moesten verdergaan, nu Christus’ komst en de nieuwe wereld uitbleef. En de oplossing zit hem hierin dat het niet van God moet afhangen, maar van ons. Dat klinkt misschien gek als het om de dag gaat, die alleen de Heer kent. En toch hangt het niet van God af, maar van ons. Wij moeten niet afwachten en het ons allemaal laten overkomen wat er gebeurt en te gebeuren staat. Ook Advent en Kerst moeten we ook niet laten gebeuren en over ons heen laten komen, omdat er toch geen ontkomen aan is. Nee, leven in de verwachting van de onverwachte komst van Christus betekent dat we waakzaam moeten blijven. Waakzaam op de tekenen van Christus’ komst. Of concreter: waakzaam op tekenen van een nieuwe wereld, van nieuw perspectief. Ondanks alle duisternis in ons leven, en de dagen waarop er geen verschil lijkt tussen dag en nacht, omdat ze zo grauw en koud zijn, blijf opmerkzaam op de tekenen van de zomer. En laat je niet overvallen door de kerstdrukte en ook niet door het kerstverhaal. Maar zie de tekenen. En God legt een heel concreet teken in de wereld: een Kind. En zo komen we in Advent toch uit bij de verwachting van dat Kind. Maar niet zonder er opmerkzaam op te worden gemaakt dat we er wat van moeten maken. Het komt niet zomaar. En nee, dan is het niet zoals met Sinterklaas, dat het feest wel eens niet door zou kunnen gaan. Ja, het gaat door, maar laat je niet overvallen door wat er te gebeuren staat als God naar de wereld komt in een Kind. En dan hoef je niet vrolijk te zijn, en helemaal opgeruimd en zonder zwaar gevoel, maar wel open voor het nieuwe licht dat in de avond gloort, Kerstavond. Ook voor jou zal de wereld nieuw zijn, en er zal licht zijn. Opnieuw!

dinsdag 27 november 2012

Als mijn wereld vergaat… - preek 25 november 2012





Op de laatste zondag van het kerkelijk jaar gedenken we onze dierbare overledenen. Mensen die we het afgelopen jaar uit handen hebben moeten geven in de handen van levende God. En mensen die we al lang moeten missen. Op deze laatste zondag worden vaak teksten gelezen die over meer gaan dan het moment waarop het leven van onze dierbaren en van ons eindigt. Het gaat om een weidser perspectief in de toekomst: Het moment waarop er geen dood meer zal zijn, geen rouw, geen jammerklacht, geen pijn, want wat er eerst was is voorbij. Het zijn troostrijke woorden uit Openbaringen in een wereld, waarin je soms het gevoel kunt hebben dat hij vergaat. Los van allerlei voorspellingen wanneer het einde van de wereld zou kunnen zijn; iets waarover we niets kunnen zeggen, gaat het in ons leven meer om momenten van verlies. Momenten dat de wereld lijkt te vergaan. Ieder ervaart dat op verschillende momenten en in een verschillende intensiteit, maar voor ons allemaal staat de wereld dan even stil en snakken we naar Hem, die zegt: ‘Zie, ik maak alles nieuw!’ Over die ervaring maakte ik het volgende gedicht, dat ieder op zijn eigen manier kan invullen met zijn eigen beleving. Het gaat dus niet over mij; het gaat over onze ervaring die wij vandaag delen: als onze wereld vergaat bij verlies.

Wanneer de wereld vergaat weet ik niet.
Maya-kalenders en zelfs Bijbelcitaten zeggen me niets.
Ik geloof eigenlijk eerder dat God de wereld niet laat vergaan,
maar hem vernieuwt.
Daar hoop ik op.
Daar leef ik uit.

En toch: soms heb ik het gevoel dat de wereld vergaat.
Al draait hij dan wel door.
Alles draait door.
Maar ik sta stil.
En dat is dan niet een moment
waarop ik het alleen maar even niet meer zie zitten.
Mijn wereld vergaat als ik iemand of iets heb verloren,
en me zelf verloren voel,
omdat het nooit meer goed komt.

En het zal daarna wel weer beter gaan.
De ene keer sneller dan de andere.
De wond is de ene keer ook dieper dan de andere keer.
Of het verlies kwam onverwachter,
of van dichterbij.

Soms is het gewoon angst hoor,
maar wel diepe angst.
Dat ik niet mag en kan bestaan.
Dan ben ik bang,
als het laatste beetje zelfvertrouwen eraan gaat
en ik niet weet waar ik het zoeken moet.

Angst en razernij kunnen dan dichtbij elkaar liggen,
de redelijkheid voorbij.
Ik voel me dan net de psalmist,
met vijanden om hem heen.
Maar net als hij op God vertrouwen en niet bang zijn?
Kijk eens wat mensen mij aandoen!
Tenminste, zo voel ik dat.
Hoe zou ik dan kunnen vertrouwen en niet bang zijn?

Als mijn wereld vergaat,
doe dan niet alsof dat niet zo is
en de wereld wel doordraait.
De mijne staat even stil.

Als mijn wereld vergaat,
word dan niet moedeloos.
Dat ben ik al.

Als mijn wereld vergaat,
en ik boos wordt,
temper mijn woede dan niet.
Laat me razen,
en troost me,
en vang mijn tranen op in een kruik.

Als mijn wereld vergaat,
kom dan niet met God op de proppen
en dat Hij wel alles nieuw zal maken,
want dat wil ik dan niet,
want het is niet zo:
mijn wereld vergaat.

Als mijn wereld vergaat
en jij mij troost
laat me meer van God zien
dan in goedbedoelde opbeurende woorden.
Dan zul je verbaasd staan dat ik weer verder kan
en dat de wereld echt nieuw wordt.

Als mijn wereld vergaat
kijk ik niet omhoog
maar kijk ik omlaag.

En als mijn wereld vergaat,
staat God niet van ver te kijken tot ik eindelijk opkijk,
maar komt hij naar mij toe.

‘Gods woonplaats is onder de mensen,
hij zal bij hen wonen.
Hij zal alle tranen uit hun ogen wissen.’

Als mijn wereld vergaat,
zal de wereld nooit meer hetzelfde zijn.
Maar hoe triest dat ook is,
hier begint wel de toekomst voor een nieuwe wereld.

Als mijn wereld vergaat,
accepteer dan dat hij nooit meer hetzelfde zal zijn
voor mij,
en bouw met mij aan een nieuwe wereld.

Want ook als mijn wereld vergaat:
zelfs de doden zullen we niet verliezen,
want zij gaan ons voor naar God toe.
Wij zullen volgen,
en altijd bij God zijn.

Ik weet niet wanneer de wereld vergaat.
En hoe vaker mijn wereld vergaat,
hoe zekerder ik weet dat God bij ons komt en ons troost,
en met ons op weg gaat naar een nieuwe wereld.

Zo is het ook nu,
wanneer onze gang door het leven,
en het kerkelijk jaar even stopt:
we gaan op weg naar een nieuwe wereld,
met God aan onze zijde.

In de wereld waarin wij verliezen,
zal een Kind geboren worden.

dinsdag 13 november 2012

Leugentje op trouw - preek 11 november 2012




Wanneer mag je liegen? Als ik nu aan u ga vragen wie altijd de waarheid spreekt, dan zullen vrees ik hooguit een paar sociaal wenselijke handen de lucht ingaan, omdat we diezelfde hand niet in het vuur kunnen steken dat we altijd de hele waarheid en niets anders dan de waarheid zeggen. En voor u staat ook geen heilige, want u weet wat het tegenovergestelde is van een theoloog? Theo sprak de waarheid. Toch is ons van kinds af aan geleerd dat je niet mag liegen, of jokken, zoals het dan heet. Maar naar mate we ouder worden merken we op zijn minst dat het zo zwart wit niet werkt, of we dat zo niet doen, om uiteenlopende redenen. Om onszelf en anderen te beschermen, uit angst, of laten we eerlijk zijn: ook omdat het ons beter uitkomt. Dus als we het eennalaatste gebod lezen tegen het afleggen van een valse getuigenis, dan zeggen we al gauw: ja, maar een leugentje op bestwil mag best wel. Is dat een juiste toevoeging? Laten we het daarom eens andersom vragen: wanneer mag je eigenlijk níet liegen? Want aan spelregels heb je niets als je de diepere reden niet weet. Het antwoord is even voor de handliggend als fundamenteel: je mag niet liegen als je daarmee de waarheid geweld aan doet. Als de waarheid in het geding is, ben jijzelf ook in het geding. Want wie wil er leven in onwaarheden? Concreter gezegd: een leugentje om bestwil zal de waarheid nog niet schaden. Maar als je de waarheid bedriegt dan is dat een kwalijke zaak. Interessant is nu de vraag of je de waarheid ook kunt dienen door te liegen? U zult begrijpen dat ik hier de acties van Judit op het oog heb, waarin ze de waarheid lijkt te verdraaien, maar eerst wil ik nog even verder op dat gebod.

De geboden zijn geen verboden van dingen die je niet mag, maar piketpaaltjes, of spelregels die het leven met elkaar goed maken. Alle geboden hebben een sociaal karakter. Ze gaan niet over wat jij niet mag, maar waartoe wij met elkaar geboden zijn om het goed te hebben met elkaar. Dus dit gebod over liegen staat in dat kader. We kennen het gebod vanouds als ‘geen valse getuigenis afleggen tegen de naaste’. In nieuwere vertalingen staat het er echter scherper als een gebod om ‘over de naaste geen valse getuigenis’ af te leggen. Het gaat dus niet zozeer om wat je tegen een ander zegt, maar om wat je óver een ander zegt. Stel de ander dus niet in een kwaad daglicht. Daarmee gaat het dus om een stukje trouw tegenover elkaar en of je te vertrouwen bent. En het tegenovergestelde van trouw is dus bedrog.

Ook dat bedrog komen we bij Judit tegen. Voor haar is blijkens het verhaal bedrog het middel om Holofernes te verslaan. En ik merkte in de Bijbelstudie en de reacties van mensen dat dat toch vragen oproept. Bedrog dat goed is? Is zij dan niet net zo erg als de vijand? Of, fundamenteler: hoe kan bedrog de waarheid dienen? Nou hebben we bij die eerdere bedrieger, aartsvader Jakob, gezien dat Gods wegen ondoorgrondelijk zijn en God ook door Jakobs bedrog heen iets goeds kon verwezenlijken. Anders gezegd: ook Jakob werd met zijn bedrog deel van de heilsgeschiedenis. Maar hier bij Judit wordt bedrog doelbewust ingezet. Daar waar het bij Jakob meer zijns ondanks was dat hij deel kreeg aan de heilsgeschiedenis; hier wil Judit heilsgeschiedenis schrijven door bedrog doelbewust te hanteren als middel om de vijand te overwinnen. Waar ligt de grens dan?

De grens van bedrog ligt bij of je nog trouw kunt zijn aan de waarheid? En die waarheid gaat dan niet over de hele waarheid en niets dan de waarheid; het gaat dus niet over jokken – iets zeggen dat niet waar is. Nee, het gaat om trouw aan de waarheid. En of door het bedrog heen Judit wel trouw is aan de waarheid. Die waarheid is niet zo abstract als het klinkt, die wordt gewoon heel concreet: blijft Judit trouw aan God en blijft zij trouw aan zichzelf? Of speelt zij een toneelstukje waarmee ze haar afkomst verloochent? Als je met die ogen naar het verhaal kijkt zul je zien dat ze weliswaar Holofernes een stand van zaken voorspiegelt die hem bedriegt, maar dat ze op een hele slimme manier nergens de waarheid verloochent.

Om te beginnen zien we dat al als het om haar afkomst gaat. Kort voor ons stuk van vandaag lezen we hoe zij bij haar aankomst bij de Assyrische vijand ondervraagd wordt. De wachters vragen:  ‘Tot welk volk behoort u, waar komt u vandaan en waar gaat u heen?’ Een gevaarlijke vraag. Want als ze die naar waarheid beantwoordt is ze er geweest. Stel dat ze zou zeggen: ‘Ik ben een Israëlitische, uit de stad Betulia die jullie omsingeld hebben, en ik kom het hoofd van Holofernes afhakken’, dan zult u begrijpen dat haar missie meteen zal stranden. Haar antwoord is daarom: ‘Ik ben een Hebreeuwse, maar ik vlucht bij hen vandaan omdat zij ieder ogenblik aan u ten prooi kunnen vallen.’ Ze speelt het spel minutieus vanaf het begin. Ze spreekt geen onwaarheden, maar geeft wel een bedrieglijk beeld. Ze is een Hebreeuwse, allicht. Maar haar afkomst van Jakob Israël, haar geloof in de ene God die dus de godheid van de Assyrische koning betwist, en haar missie om dat te doorbreken en de wereld te laten zien dat de God van Israël de enige God is die te vertrouwen is, dat bedekt ze met dit anonieme antwoord. Anoniem in de zin van dat ze er dus niet mee te koop loopt zoals ze haar geloof thuis beleeft. Maar ze antwoordt op een voor de Assyriërs begrijpelijke manier. Eigenlijk is het een heel missionaire vraag: ‘Tot welk volk behoort u, waar komt u vandaag en waar gaat u heen?’. Maar ze beantwoordt de vraag gewoon praktisch en in de lijn van wat de Assyriërs verwachten. En dat doet ze om uiteindelijk haar missie te kunnen volbrengen. Soms is het beter om zonder onwaarheden te zeggen niet je eigen mening te geven; niet meteen tegen mensen in te gaan en op je principes te staan, maar om je principes voor te leven zonder een preek af te steken.

Het gaat er dus om of Judit in haar bedrog trouw is aan zichzelf, aan God en aan haar missie? Dat ze bij haar aankomst bij de wachters zegt in vers 13 dat ze hem betrouwbare inlichtingen wil verschaffen is dan niet zo erg. Ook dat is niet zozeer onwaar, maar het bedekt wat ze eigenlijk van plan is. En ze verloochent zichzelf en God nooit. Het mooie, en eigenlijk bijna humoristische is, dat de Assyiërs in het legerkamp dit spel fantastisch meespelen, zonder dat ze het doorhebben. Judit houdt hen een worst voor, die totaal niet is wat ze denken dat die is. Sterker nog, haar schoonheid zet hen volstrekt op het verkeerde been. Wie kan van zo’n mooie vrouw nou iets kwaads verwachten? En wat voor moois kunnen we ervan verwachten? Haar schoonheid maakt indruk: ‘Wie zou het volk minachten dat zulke vrouwen telt?’ Precies. Maar verder blijft Judits schoonheid voor hen oppervlakkig. Maar voor Judit niet. En daarom is ze zichzelf niet ontrouw. In de bijbel zien we vaker dat schoonheid gekoppeld is aan het dichtbij God staan. Zo waren Jozef, de zoon van Jakob, en David, volgens de bijbel mooi om te zien. En zo ook Judit. Nergens in het hele verhaal heeft Judit de intentie om haar schoonheid te misbruiken. Haar schoonheid is een getuigenis, omdat zij de band van Israël met zijn God symboliseert. Zij is het neusje van de zalm van Gods schepping, en meer dan alleen haar lichaam. Zij is de ware vertegenwoordiger van Israël. Haar schoonheid is een getuigenis, en in de strijd met Holofernes bedoeld om hem te verblinden. Nergens wordt zij de femme fatale, de dodelijke vrouw, die met haar schoonheid Holofernes het bed in zou krijgen om hem tijdens het liefdesspel te vermoorden. Dat is de bedoeling niet. Met haar schoonheid verblindt zij en getuigt zij, zonder dat met zoveel woorden te zeggen. Hoewel: ze vertelt Holofernes dat zij ’s nachts niet zal blijven, omdat ze wil bidden, ‘Want’, zegt ze, ‘uw dienares is een vrome vrouw, die dag en nacht de God van de hemel is toegewijd. Laat mij bij u blijven, heer, dan zal ik ’s nachts naar het ravijn gaan om daar tot God te bidden.’ Judit verblindt Holofernes maar blijft haar afkomst en haar God trouw. En het is mooi om te zien hoe Holofernes volstrekt op het verkeerde been wordt gezet, zonder dat Judit ook maar op één moment zichzelf en haar God ontrouw is.

Judit schetst Holofernes een beeld dat het volk Israël in zonde is vervallen en dat hun god hen daarom zal overleveren. Het is bijna grappig om te zien hoe de verblinde Holofernes dat verstaat: hij denkt dat de God van Israël zijn medestander is geworden en dat God hen straft voor het feit dat ze zich niet onderwerpen aan de koning van de Assyriërs. Holofernes zegt: ‘Uw God heeft goed gehandeld door u uit uw volk naar ons toe te sturen om ons de macht in handen te geven, terwijl zij die mijn heer minachten ten val komen.’ Holofernes denkt dat het Judit en de God van Israël te doen is om de heerschappij van de Assyrische koning. Dat ze zijn heerschappij erkennen. Wat Judit in feite doet, en eigenlijk ook in feite zegt is: het is niet aan de koning van de Assyriërs, die zichzelf god noemt, of mijn volk in zijn handen valt, maar aan de God van Israël. En dan gaat het niet om de vraag of God iets met oorlog te maken heeft. Het gaat heel simpel hierom: de God van Israël is de God van hemel en aarde. Niet de mens. Een mooie spreuk zegt: ‘De belangrijkste stap in geloof is: toegeven dat je een mens bent en niet God…’ Het grootste gebod is daarom: ‘Luister Israël! De Heer, onze God, is de enige Heer; heb de Heer, uw God, lief met heel uw ziel en met heel uw verstand en met heel uw kracht.’ En de schriftgeleerden antwoorden aan Jezus als hij dat zegt: ‘Inderdaad, meester, wat u zegt is waar: hij alleen is God en er is geen andere God dan hij’. Én: ‘heb liefhebben met heel ons hart en met heel ons inzicht en met heel onze kracht, en onze naaste liefhebben als onszelf betekent veel meer dan alle brandoffers en andere offers.’

Maar, als we het over offers hebben: moeten er dan wel slachtoffers vallen in de naam van God? Even om u het einde van het verhaal te verklappen: Holofernes verliest niet alleen figuurlijk zijn hoofd, maar wordt op een gegeven moment letterlijk zo dronken van Judit dat hij op zijn bed valt, waarna Judit hem het hoofd afhakt. Deze gruwelijke gebeurtenis kan je laten afvragen: was dat nu nodig voor God? Het antwoord ligt niet bij Judit, maar bij Holofernes. Hij is het die zegt: ‘Uw God heeft goed gehandeld door u uit uw volk naar ons toe te sturen om ons de macht in handen te geven, terwijl zij die mijn heer minachten ten val komen.’ Híj is degene, die zoals zovele machthebbers een god voor zijn karretje spant en de meest verschrikkelijke dingen uithaalt. Hij is de terrorist, niet Judit. Zij bezegelt met een nekslag, wat de plaats is van de mens. Hij is geen god, gelukkig maar. Daar komen alleen ongelukken van. Als hij dat wel probeert te zijn, verliest hij zijn hoofd en heeft hij geen leven meer. Onze missie is hem in alles trouw te blijven. En dat betekent onszelf en onze naasten trouw zijn, zoals Judit deed. Of zoals Jezus zegt: ‘Heb uw naaste lief als uzelf.’ Dat gaat niet zonder strijd, maar wie trouw blijft aan zichzelf en aan God, zal leven vinden.

woensdag 7 november 2012

Strijd om ons heil - preek 4 november 2012

Tekst: Judit9


Het is alweer enige tijd geleden dat we op deze plaats uit het bijbelboek Judit lazen. Dat bijbelboek dat deuterocanoniek wordt genoemd. Dat wil zeggen: dat het door de traditie niet in eerste instantie, maar dan toch wel in tweede instantie tot de canon van de bijbel wordt gerekend. Een boek, waar het goed is om kennis van te nemen, al zullen we daar niet in eerste instantie op terugvallen als het gaat om de kern van het geloof. Of toch wel? Brengt juist een boek als Judit, wat we anders nooit zouden hebben gelezen in de kerk als het niet was voorgesteld door het leesrooster, niet weer iets nieuws? Juist omdat dit jonge boek zo overduidelijk niet binnen de historische kaders past van de bijbel, en zelfs een loopje neemt met die bijbelse historie, is het een nieuw boek dat het geloof juist ook in zijn kern laat zien. Niet gehinderd door een waarheidsvraag of het nu echt gebeurd is of niet, want, om daar duidelijk over te zijn: dit verhaal gaat niet over een historische gebeurtenis. Nee, het haalt zelfs van alles door elkaar. Nebukadnessar is hier de koning van de Assyriërs, terwijl hij dat in werkelijkheid van de Babyloniërs was, en zo zijn er nog wat zaken die feitelijk gewoon niet kloppen. Zo staat er ergens in het begin dat de koning zijn leger in drie dagen tijd laat marcheren naar een volgende plek, die in werkelijkheid 450 kilometer verderop ligt; dat is 150 kilometer per dag. Dat kan dus niet. Maar is dat erg? Nee. Sterker nog, het zal de betekenis van het verhaal juist verdiepen, zal ik straks laten zien.

Misschien bent u door deze inleiding wat verward. Maar juist omdat dit boek op een eigen wijze een geloofsverhaal vertelt, raakt het de kern. En het is geen sprookje, want het stelt ware vragen over een waar geloof in een waarachtige situatie.

Die situatie is heel overzichtelijk: het volk Israël wordt belegerd door een coalitie van volken die onder aanvoering staat van de legeraanvoerder van koning Nebukadnessar, Holofernes. Daar boven op de berg woont dat volk. Goed verdedigbaar, maar ook kwetsbaar. De bronnen van het water dat ze nodig hebben om te kunnen leven en overleven liggen beneden. Die bronnen worden door de vijand afgesneden, waardoor het volk gebrek gaat leiden en in levensgevaar komt. Het volk dwingt zijn leiders nu God een ultimatum te stellen dat als ze binnen vijf dagen niet bevrijd worden ze zich maar overgeven.

Dat is de bovenste laag van het verhaal. Daaronder zit een betekenisvollere laag. Het gaat hier namelijk om een Assyrische koning die zich god waant en zich god noemt. In de veldslagen met andere volken is een van de motieven voor die aanval dat ze hem niet als god erkennen. En bij de diverse overwinningen op andere volken worden de heiligdommen van andere goden vernietigd. Hier staat dus veel meer op het spel dan een overzichtelijke strijd tussen de good guys en de bad guys. Hier gaat het om een strijd tussen de God van Israël en de Assyrische koning die zich God waant. Wie is werkelijk god? En nog dieper: wie bepaalt de geschiedenis? Is dat de mens, of is dat God? En dat gaat niet over iets abstracts; dat gaat over de loop van de dingen in het leven van ieder van ons. Wie bepaalt de loop van de dingen in ons leven? Doen we dat zelf, of doet God dat? Het lijkt een mega-stap van een oorlogssituatie in het boek Judit naar ons eigen leven, maar in zijn essentie gaat het om hetzelfde, dat in de oorlogssituatie bij Judit op scherp wordt gezet: wie bepaalt de geschiedenis? De mens of God?

En als we dan naar Judits gebed kijken dan verklaart dat ook meteen de wat verwarrende inleiding van haar gebed. Ze roept God aan als de God van haar stamvader Simeon. En vervolgens begint ze een heel verhaal over het zwaard dat God hem in de handen zou hebben gegeven, en dat zij nu ook wil hanteren tegen haar vijand, Holofernes. Hiermee verwijst ze naar de gebeurtenissen uit Genesis 34, maar ze geeft er wel een hele eigen draai aan. Want in Genesis 34 zien we Jakobs zonen Simeon en Levi wraak nemen op de Sichemieten voor de ontering van hun zus Dina. En we zien dat Jakob hier helemaal niet blij mee is. ‘Jullie hebben me in het ongeluk gestort’. Moeilijkheid daarbij is dat Jakob zelf de leiding niet genomen had toen het gebeurde, maar zijn zonen het liet uitzoeken. Dus zelf gaat hij ook niet vrijuit. Maar het heeft wel gevolgen: Simeon en Levi verliezen hun vooraanstaande plaats in de hiërarchie als de nummers 2 en 3. En dat na de diskwalificatie al van nummer 1, Ruben, die met een bijvrouw van zijn vader sliep. Zo zal uiteindelijk de 4e zoon, Juda, doorgaan als koningstam, en voorvader van koning David, en van Jezus. Wat ik hiermee wil zeggen is dit: de waardering in het oorspronkelijke verhaal van Genesis van de daden van Simeon, is dus een andere dan die van Judit. Judit lijkt de daden van Simeon de hemel in te prijzen, letterlijk, om God ertoe te bewegen haar met dezelfde kracht en middelen te begiftigen. Vreemd.

Maar: ze besluit dit verhaal van Simeon met de volgende woorden: “God, mijn God, luister ook naar mij, een weduwe. 5 U bent het immers die al die dingen hebt teweeggebracht, met wat eraan voorafging en wat eruit voortkwam. Wat nu gebeurt en wat nog staat te gebeuren is allemaal door u bedacht. Wat u voor de geest staat, wordt werkelijkheid 6 en de dingen waartoe u besluit, dienen zich aan met de woorden: “Hier zijn we.” Want al uw wegen zijn gebaand en wat u beslist, hebt u al voorzien.”

Wat zegt ze hier? Zegt ze hier: God, u bepaalt alles, dus ook de daden van Simeon, en dús waren ze goed? Nee, dat zegt ze niet. Juist niet, zou ik haast zeggen. Juist door te verwijzen naar wat eraan voorafging en wat eruit voortkwam, neemt ze mee dat ook Jakobs rol niet daadkrachtig was nadat Dina een avontuur was aangegaan, én dat de daden van Simeon de boeken ingingen als buitenproportioneel, waardoor hij werd gediskwalificeerd. Met andere woorden: God neemt mee alles mee wat er gebeurt. Het gaat er niet om of Hij een actieve rol heeft in alle gebeurtenissen. Het gaat erom dat God gebeurtenissen niet wegstreept maar dat alles deel heeft aan de heilsgeschiedenis. Die heilsgeschiedenis, dat is een heel moeilijk en ouderwets woord. Maar dat gaat erover dat God uit de geschiedenis van de mensen iets goeds wil laten voortkomen. Ons heil. Niet alles draagt bij aan dat heil, laten we wel wezen. Maar God neemt het wel mee. En dat geeft ons een aardig inkijkje met hoe we met onze eigen levensgeschiedenis omgaan. Wij zijn denk ik sterk geneigd om te focussen op de goede dingen. En natuurlijk doen we dat. Dat houdt ons op de been. Daar leven we van en daar leven we voor. Maar, wat doen we met de dingen die niet goed zijn gegaan in ons leven, of die niet goed gaan? Wat doen we met de breuken in ons leven? Ik denk dat we die hoofdzakelijk negeren. Oplossen en weer vrolijk verder. Of niet zeuren, niet klagen maar dragen.

In de vorige overdenking zagen we echter dat Judit haar volk voorgaat om juist niet zich neer te leggen bij de realiteit en hem zo eigenlijk te negeren, maar de strijd ermee aan te gaan. Zoals Jakob streed met God, en zo Israël werd, de godsvechter, zo laat Judit als Israëliet zien dat we niet moeten doen alsof al die nare dingen er niet zijn, maar dat we de strijd ermee moeten aangaan. Én dat we ze moeten opnemen in onze levensgeschiedenis. Ze zijn gebeurd die nare dingen, en ze gebeuren. Ons worden dingen aangedaan. En we maken zelf verkeerde keuzen. We bezorgen elkaar en onszelf daarmee littekens. En we moeten niet doen alsof die uitgewist kunnen worden, want een verleden wis je niet uit. Je kunt ze wel overwinnen. Maar door die strijd word je een ander mens, en dus ook door die nare dingen. Je bent wie je bent door wat je hebt meegemaakt en gedaan. Natuurlijk kan alles weer goed zijn in je leven en goed met elkaar, gelukkig maar. Maar je verleden, dat overwonnen is, of nog pijn doet, ondanks het hervonden geluk misschien, maakt deelt uit van de geschiedenis naar wie je nu bent.

En zo is het ook met God. Wat Judit bedoelt in haar gebed is niet dat God de hand heeft in alle slechte dingen, maar wel dat Hij bij machte is de geschiedenis, onze geschiedenis, ten goede te keren en te maken tot heilsgeschiedenis. Zo werd de leugenaar Jakob de stamvader van Israël. Zo werd David, die Batseba van haar man afpakte, toch de vader van Salomo. Wij staan zo vaak Gods heil in de weg, en toch vindt God daardoorheen een weg om ons heil te bewerkstelligen.

En dus ook in deze situatie bij Judit. Over Simeon kunnen we lang of kort praten, maar dat is gebeurd. En Simeon gebruikte dat zwaard, en bovendien onder valse voorwendselen. Want hij had immers een verbond gesloten met de inwoners van Sichem, waarbij deze beloofden zich te zullen laten besnijden. En op hun zwakste moment in hun herstel na de besnijdenis, overviel Simeon met zijn broer Levi hen. En Judit zegt nu: laat dat bedrog, die misleiding, nu het middel zijn om uw volk, God, te ontzetten. Judit ziet dat in de strijd met een mens die zich god waant, en dus zelf de wereld misleidt met valse voorwendselen, bestreden moet worden met zijn eigen middelen, met hetzelfde zwaard en dezelfde misleiding. Judit noemt het een paar keer, die misleiding: “Versla door mijn misleidende woorden de dienaar met zijn heer.” En: “Geef dat mijn misleidende woorden hèn verwonden.” Dit is het verhaal van de ondergrondse, die middelen niet moet schuwen, die ze eigenlijk veracht. Je moet niet worden als je vijand, en toch: de strijd moet gestreden om erger te voorkomen, en het kwaad te overwinnen. In vredestijd moeten we niet te vroom doen en alle strijd afzweren, gewapend of ongewapend, om de lieve vrede. Het leven ís een strijd, of je het nu wilt of niet. En het komt erop aan die geschiedenis zó te keren dat die tot ons heil is, dat we er gelukkig van worden.

We kunnen niet leven in onvrede en onmin, in onuitgesproken dingen, in genegeerd verdriet en verdrongen pijn. Hoe moeilijk ook. Maar er strijdt er één met ons, God. En die mogen we aanroepen, net als Judit. Zo wordt ons leven, hoezeer het ook niet de schoonheidsprijs verdient of we ons er zelfs misschien voor schamen, opgenomen in de heilsgeschiedenis, en zal ook uit ons en voor ons een stukje hemel zijn.

vrijdag 19 oktober 2012

Meditatief omdenken


Johannes 8: 7: “‘Wie van jullie zonder zonde is, laat die als eerste een steen naar haar werpen.’”
Mattheüs 22: 21: “‘Geef dan wat van de keizer is aan de keizer, en geef aan God wat God toebehoort.’”

Deze week heb ik de Ja-maarÒ Theatershow bezocht. Ja, die Ò hoort erbij. Niet vaak wordt een combinatie van twee woorden uit het gewone dagelijkse spraakgebruik geregistreerd, maar in dit geval betreft het een heus merk: Ja-maarÒ. De producten van het merk zijn boeken, workshops, clinics, en nu ook theatershows. En het gaat daarbij allemaal over Omdenken (zonder Ò).
  
“Omdenken is de denktechniek om problemen te veranderen in mogelijkheden” vertelt de website www.omdenken.nlã in het kort. Ja, maar… zeggen we heel vaak tegen dingen waarvan we denken dat het niet kan, of die wij toch anders zien, of waar we nog even over moeten nadenken. Kortom: we zeggen ‘Ja, maar…’ bij problemen die we tegenkomen. En problemen zijn we geneigd op te willen lossen. Die problemen los je op door ertegenin te gaan. Daardoor kunnen problemen ook veel energie vergen. Alsof je continu tegen de stroom moet in roeien. Bovendien wil dat nog wel eens het tegengestelde effect hebben. Wanneer je iemand probeert te kalmeren, kan hij juist kwader worden. Wanneer je iemand uit de put wil praten, kan hij zich nog meer alleen voelen.

De kunst van het omdenken is om ja te zeggen tegen de situatie waarin je je bevindt. Ja te zeggen tegen de ‘feiten’. Dat is moeilijk. Want feiten zijn door onze beleving vaak gekleurd. Daarom worden feiten ook zo vaak een probleem wanneer we daar met elkaar over praten. ‘Ja, maar het ís gewoon toch zo, dat…’ zeggen we dan. Feiten worden gekleurd op het moment dat we er bepaalde verwachtingen bij hebben. We zouden willen dat iets zo was, maar het is niet zo. We zouden willen dat problemen zijn opgelost, en we zien zo helder hoe dat zou kunnen, maar het is niet zo. De ander ziet dat niet zo. Of we denken heel makkelijk iets op te kunnen lossen, omdat we zouden willen dat iets is opgeruimd, afgehandeld, maar het is niet zo. We zouden willen dat de ander beter luistert, niet meer verdrietig is, zich beter aan afspraken houdt, aardiger is, inziet dat bepaalde vraagstukken beter anders aangepakt kunnen worden, meer oog heeft voor andere mensen enzovoorts, maar het is niet zo.

Wat we dan doen is dat we van die feiten een probleem maken. ‘Ja, maar je kunt toch mij gewoon een mailtje sturen/je aan je afspraken houden/gewoon even naar buiten gaan/beter luisteren naar wat anderen te zeggen hebben enz.’ Ja, natuurlijk kan dat, maar het is niet zo. Omdenken gaat er vanuit dat je eerst Ja zegt tegen de situatie waar je je in bevindt, om vervolgens te komen tot een ‘Ja, en…’ Bij ‘Ja, en…’ ga je niet uit van problemen, maar van mogelijkheden. Hoe kan ik niet tegen de situatie ingaan, maar hoe kan ik in de situatie meebewegen?



Waar het in omdenken naar mogelijkheden vaak op stukloopt is dat we verwachtingen hebben van de werkelijkheid. We hebben verwachtingen van hoe dingen zouden moeten gaan, hoe mensen zouden moeten zijn en reageren. En wanneer dat niet zo is raken we in paniek of hebben we minimaal een probleem. En voor je het weet zit je daarin vast. Dit soort denken heet dan ook ‘vastdenken’.

Het christelijk geloof is volgens mij één groot pleidooi tegen vastdenken. Tegelijkertijd is het voor gelovigen heel moeilijk om niet vast te gaan denken. Ik zal dat uitleggen.

Dat het christelijk geloof één groot pleidooi is tegen vastdenken bewijst denk ik de bijbel op tal van plaatsen. In veel verhalen uit de bijbel zien we de verhalen onverwachte wendingen krijgen en zien we dat er sprake is van omdenken. Het hele verhaal van Jozef krijgt pas een opening als Jozef zijn broers, en zijn broers hem en elkaar, niet meer als probleem zien, maar elkaar ten volle aanvaarden, zelfs blij met elkaar zijn. Hieruit ontstaat de broederschap die nodig is om uiteindelijk Jakobs volk te kunnen zijn. Maar ook Judith, over wie deze weken in diverse kerken gelezen wordt, legt zich niet neer bij het gecreëerde probleem van het volk dat geen water meer heeft en de oplossing die de leiders daarvoor bieden (nog even volhouden en anders geven we ons over), maar ze gaat er op af. Ze beweegt mee. Zelfs ondanks dat ze de leiders onverstandig vond, beweegt ze mee in hun ultimatum, maar zorgt er wel voor dat er iets gebeurd.

Geloven is Ja zeggen tegen het leven. Ja tegen het leven dat we ontvangen hebben, en dat zich elke keer weer op een nieuwe manier ontwikkelt. Ja zeggen dus ook tegen God. Tegelijkertijd is het zo moeilijk voor gelovigen om niet vast te gaan denken. En dat zit hem stuk op de verwachtingen de ik eerder noemde als oorzaak waarom we in problemen denken en niet in feiten. Juist omdat we geloven en ja willen zeggen tegen het leven, zeggen we vaak ja tegen hoe het leven volgens ons (geloof) zou moeten zijn. Als we ja zeggen hebben we er een bepaald beeld bij. De moeilijkheid daarbij is dat die Ja dus gauw een Ja-maar kan worden. We zeggen Ja tegen het leven, maar niet zoals het nu is, maar zoals het zou moeten zijn. We zijn als gelovigen heel sterk geneigd te denken aan hoe de wereld er beter uit zou moeten zien. Maar dat is vastdenken. Daarom lopen protesten ook zo vaak vast in de verontwaardiging over hoe de wereld in elkaar zit. Terwijl de mensen die de wereld echt veranderen de creativiteit uiten om het te doen met de situatie die er is, en daar de mogelijkheden in te zien. Dat doet aan het protestgehalte niets af. Het laat zien hoe het óók kan. En het is wat anders dan te roepen: ‘Het kan toch niet zo zijn dat…’, want dan is het meestal wèl zo...

Hierboven heb ik twee citaten van Jezus opgeschreven (vrij kopieerbaarJ). Dit zijn voor mij ook voorbeelden van Bijbels omdenken. Jezus krijgt in beide verhalen een dilemma voorgeschoteld: wat er met de overspelige vrouw moet gebeuren, gezien de wetten die voor overspel gelden, en of aan de keizer belasting moet worden betaald? In beide gevallen zijn het strikvragen, en daarom een probleem op zich, maar achter de vragen ligt een heel probleemgebied. En de mensen dwingen Jezus tot een simpel antwoord: wel of niet? Jezus accepteert die situatie. Hij zou kunnen gaan verdedigen wat Hij vindt, of nog erger: tegen zijn vragenstellers ingaan. Maar dat doet Hij niet. Hij ziet in de situatie een mogelijkheid. De feiten zijn simpel, de verwachtingen maken het probleem. Het kan toch niet zo zijn dat… Ja, dat kan wel. En dus zegt Jezus over de overspelige vrouw tegen de mensen: ‘Wie van jullie zonder zonde is, laat die als eerste een steen naar haar werpen.’ En tegen de mensen die vragen aan wie ze belasting moeten betalen heel simpel: “‘Geef dan wat van de keizer is aan de keizer, en geef aan God wat God toebehoort.’

Voor ons heel voorspelbare antwoorden, omdat we ze goed kennen. Maar het probleem dat gemaakt wordt is levensgroot. Daar kom je achter als je met deze vraag naar de verhalen kijkt: wat verwachtten de mensen eigenlijk? En wat verwachten we zelf eigenlijk van ons geloof, van elkaar, van de kerk en van Jezus? De toekomst van de kerk zit hem daarin onze verwachtingen los te laten, naar de feiten te kijken, daarin mee te bewegen, Ja te zeggen tegen Jezus, en te gáán: de toekomst tegemoet. Gezegend door onze God.




zaterdag 13 oktober 2012

Zin in Zaterdag (6): Nobele opdracht voor de vrede in Europa

De toekenning van de Nobelprijs voor de Vrede aan de Europese Unie is met gemengde reacties ontvangen. De schuldencrisis heeft verdeeldheid gezaaid in Europa tussen nationalisten en europeanisten (om het onsmakelijke woord 'eurofiel' maar te vermijden). Veel mensen hebben het gevoel dat onze schuldencrisis verergerd wordt door 'Europa'. En dat niet alleen door allerlei wet- en regelgeving van Europa, maar vooral ook door de muntunie met landen, die torenhoge schulden en grote begrotingstekorten hebben. 'Ons' geld zou verdwijnen in de beerput van Zuid-Europese puinhopen. 'Geef geld aan de zieken en niet aan de Grieken' klonk daarom uit de mond van een van onze politici. Wie Europa als de kwade genius ziet achter de schuldencrisis kan daarom moeilijk beamen dat datzelfde Europa de vrede dient en een prijs verdient. Blijkbaar zijn we de vrede als vanzelfsprekend gaan vinden, en vinden we economie nu belangrijker. De vraag is of die twee echt zo los van elkaar staan, dat we nu enkel maar hoeven te denken aan 'onze' centen.

Wat nu de Europese Unie is, is opgebouwd uit de puinhopen van een door verschillende op elkaar volgende oorlogen verwoest Europa. Na de Frans-Duitse oorlog (1870-1871), de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) en de Tweede Wereldoorlog (1940-1945) (en de vele oorlogen in de eeuwen daarvoor) besloten wijze Europese leiders om de brandstof van de eeuwige conflicten tussen de Europese grootmachten weg te halen door juist in gemeenschap onze grondstoffen te verhandelen. Hieruit ontstond in 1952 de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, waaruit later de Europese Economische Gemeenschap, de Europese Gemeenschap en tenslotte de Europese Unie voortkwamen. Waar we in de wereld vaak vrede proberen af te dwingen in conflictgebieden door economische sancties, werd de vrede in Europa juist gediend door economische grenzen te slechten om met elkaar vrij te kunnen handelen. Vrede is niet alleen een zaak van goede wil, maar ook een wil voor een goede zaak; voor handel en welvaart. Zonder vrede is er geen welvaart, maar zonder welvaart ook geen vrede.

Europa had leergeld betaald in de vreselijke Tweede Wereldoorlog. Na de Eerste Wereldoorlog werd de verliezende grootmacht Duitsland gestraft met demilitarisering, democratisering en herstelbetalingen. De eerste twee leken de vrede te zullen dienen, maar de laatste, de herstelbetalingen, hebben ervoor gezorgd dat ze precies het tegenovergestelde tot gevolg hadden. Mijn geschiedenislerares zei mooi:  'Democratisering is mooi, maar dat kun je niet eten.' Het verarmde en vernederde Duitse volk koos uiteindelijk niet voor democratie, maar voor een sterke leider. En we weten wat daarvan is gekomen. Het getuigde dus van toekomstvisie dat de Europese leiders na de Tweede Wereldoorlog besloten om juist de handel tussen landen te bevorderen, en zo welvaart aan elkaar te gunnen, omdat daarmee de vrede tussen landen, en daarmee ieders vrede, gediend is.

De Nobelprijs voor de Vrede is echter niet alleen maar een erkenning van de basis die de Unie aan vrede gaf in Europa. Het is tevens een aansporing in de huidige economische crisis om de band tussen vrede en economie vast te houden. Want nieuwe conflicten liggen op de loer, waar economische tegenstellingen binnen de Unie te groot worden en economische sancties opgelegd worden aan landen. Ik denk dan niet aan de traditionele Europese grootmachten Frankrijk en Duitsland (hoewel de stabiliteit in Frankrijk ook broos is), of aan ons eigen land, waarin we ons zo druk kunnen maken om begrotingsregels die we zelf hebben voorgesteld. Ik denk vooral aan de Zuideuropese lidstaten. De tragedie die zich in het Duitsland van voor de Tweede Wereldoorlog afspeelde, wel democratie maar geen brood op de plank, kan zich herhalen in de Zuideuropese landen.

Wanneer we te zeer de Zuideuropese landen het vel over de neus halen in onze Noordeuropese eis om te bezuinigen (hoe terecht ook, en hoe corrupt of ronduit lui sommige systemen in die landen zelfs zijn), lopen we het gevaar dat anti-democratische krachten de overhand krijgen in deze landen. We moeten daarbij ook niet vergeten dat deze landen, Portugal, Spanje, Griekenland, maar ook Italië, nog maar een hele korte democratische traditie hebben. Portugal was een dictatuur tot 1974, Spanje tot 1975, Italië tot 1943 (met daarna een recordaantal kabinetten) en Griekenland tot 1974. Wie bovendien de geschiedenis van Griekenland leest, ziet hoe Griekenland in de eeuwen daarvoor al speelbal was van Europa (Turkse en Engelse overheersing).

De Zuideuropese landen zijn dus hele jonge democratieën. De vraag is of ze voldoende weerbaar zijn tegen anti-democratische krachten, zoals die zich nu in met name Griekenland manifesteren, als 'wij' in Noord-Europa hen dwingen tot herstelbetalingen, omdat wij 'ons' geld terug willen. De geschiedenis leert dat de prijs voor vrede en democratie hoog mag zijn, omdat de prijs voor ondemocratische instabiliteit of zelfs dictatuur en oorlog vele malen hoger is. Dat verplicht alle partijen om het uiterste te doen, natuurlijk, maar het vergt ook de moed om elkaar iets te gunnen ten bate van een hoger goed: vrede voor ons allen.

Van harte gefeliciteerd met de Nobelprijs voor de Vrede!

En als u nu denkt: maar ik heb er niets voor hoeven doen, vraag er dan ook niets voor terug. Of: heb er nu maar eens iets voor over. Het is het waard!


dinsdag 9 oktober 2012

Dochter van Israël, de godsvechter - 1e preek over Judit, 7 oktober 2012




Geluidsfragment/podcast


Vandaag zijn we begonnen met het lezen uit het bijbelboek Judit. Het is een deuterocanoniek boek, en, om een lang verhaal kort te maken, betekent dat dat dit boek door de traditie in tweede instantie tot de canon wordt gerekend. Voor Oudtestamentische boeken is het vrij jong, en het vertelt een verhaal dat historisch niet te plaatsen is. Maar, het verhaal is wel geworteld in de traditie van Israël. En het vertelt ook een belangrijk verhaal over hoe Israël in de wereld moet zien te overleven, tot op de dag van vandaag. Daarom is het goed op de eerste zondag van oktober, die traditiegetrouw Israëlszondag heet, stil te staan bij een verhaal dat over het zelfverstaan van Israël gaat. Een volk dat een bijzondere plaats inneemt in de wereld, tot op de dag van vandaag.

In het verhaal van Judit wordt een grote legermacht voorgesteld die in de wereld van toen alle omliggende volken en landen wil onderwerpen. Dat is een verhaal van alle tijden. Het verhaal komt hier bij Judit echter ook in een gelovig licht te staan. De grote dictator, die deze wereldoorlog voor een wereldrijk begon; hij dicht zichzelf toe dat hij god is. Hij noemt zichzelf de Heer van heel de aarde staat er in het begin van het bijbelboek. En hij trekt ten strijde tegen andere volken, omdat, staat er, ze hem als gewoon mens zagen. En bij de vernietiging van andere volken en de plundering van hun land richt hij zich expliciet op het vernietigen van heiligdommen, godenbeelden en wat al niet aan andere goden herinnert dan hemzelf. Elke dictator heeft een haat-liefdeverhouding met religies, omdat religies uitgaan van de macht van een god of goden en niet van de macht van mensen. En elke dictator zal erop gericht zijn om een religie, en daarmee haar godsbeeld, voor zijn karretje te spannen. Maar deze dictator maakt het wel erg bont: hij claimt zelf god te zijn. 

En daarmee staat hij symbool voor de gedachte dat de mens zelf de geschiedenis bepaalt. Dat het recht van de sterkste zegeviert. En dat het leven bepaalt wordt door het lot en hoe de machtige heren in de wereld beschikken. En dat geeft een moedeloos gevoel. Denk maar aan Syrië. De huidige koning van het Assyrische rijk, Assad, richt zich op eenzelfde verwoestende manier op de volken van de opstandige steden. En er lijkt geen mogelijkheid te zijn om hieraan te ontkomen. Het lot van het Syrische volk hangt af van de wilsbeschikking van de grote leiders die een kat en muis spelletje met elkaar spelen. Het lijkt het levensgevoel van de oude Grieken en Romeinen te zijn, dat het pantheon aan goden dat ze hebben met elkaar zien strijden, waarbij je als mens maar te schikken hebt in je lot, en hooguit een godheid gunstig kunt proberen te stemmen, of je eraan over moet geven. Maar nu zijn het geen goden, maar mensen, wereldleiders noemen we ze. En gewone mensen, zoals in Syrië, lijken eraan overgeleverd.

Deze moedeloosheid, overgeleverd te zijn aan de goden, respectievelijk de wereldleiders; deze moedeloosheid krijgt ook vat op de Israëlieten en in het bijzonder de inwoners van Betulia. Geleerden weten niet waar ze Betulia moeten plaatsen, maar dat is niet zo erg. Waar het om gaat is dat het verdere verhaal gesitueerd wordt in een plek, waar het volk Israël zich onoverwinnelijk waande, maar nu als het ware zonder toverdrank komt te zitten. Vergeeft u mij deze wat erg platte vergelijking met een stripverhaal. Maar feitelijk komt het daar wel op neer. Betulia ligt strategisch goed. Op een berg. En eerder in het bijbelboek zien we het volk zich opmaken voor de strijd. Het enige nadeel van een vesting op een berg is dat de toevoer van water afgesneden kan worden. En dat wordt dus gedaan door de opperbevelhebber van de Assyrische koning, Holofernes. De watertoevoer wordt afgesneden. Daarmee zijn ze niet alleen letterlijk afgesneden van de bron, ze voelen zich ook afgesneden van de bron. Ze hebben het gevoel dat God mijlenver verwijderd is; God, die zo vaak in de bijbel juist bij bronnen mensen opzoekt. Zoals wij ook vandaag bij de doop bij een bron van levend water stilstaan, om tegen een kind te kunnen zeggen: jij bent een kind van God; leef onder Zijn bescherming.

Afgesneden van de bron voelt het volk zich moedeloos. Ze voelen zich aan de goden overgeleverd. En is het dan maar niet beter je over te geven, zodat je tenminste nog een minimum aan leven overhoudt? Het gaat echter meer dan om overleven hier. De strijd die gaande is wordt naar een hoger niveau getild. Kennelijk, zegt het volk, is God niet bij machte om ons te helpen. Of Hij wil het niet vanwege iets dat wij verkeerd gedaan zouden hebben. ‘God heeft ons van de hand gedaan’ staat er. Die reactie bepaalt ons bij waar het eigenlijk in dit verhaal om gaat: om de strijd tussen de koning die zich god waant, en de God van Israël, de God van de Schepping. Het gaat hier om de strijd tussen het gevoel aan de goden overgeleverd te zijn, en het gevoel op God te kunnen vertrouwen. Dat levert een strijd op tussen een koning die zich god waant en de God van Israël. En anders dan in Griekse en Romeinse godenverhalen, binden deze twee niet met elkaar de strijd aan, maar gebeurt het hier op aarde. Holofernes, de opperbevelhebber van de Assyrische koning staat tegenover de gezant van de God van Israël, Judit.

Judit is een bijzondere vrouw in de bijbel. En ook een bijzondere vrouw in dit verhaal. Dat merken we in de introductie van Judit. Eerst lezen we een geslachtsregister dat eindigt, of zo je wilt begint, bij Israël. Judit is een dochter van Jakob, die Israël genoemd wordt. Het werd de naam van het volk dat uit hem voortkwam. Jakob kreeg de naam Israël nadat hij met God geworsteld had bij de rivier de Jabbok en hem niet losliet voordat God hem zou zegenen. Israël is dus een godsvechter. Niet iemand die tegen God vecht, maar wel met God, om een zegen te krijgen. Om een zegen af te dwingen? Nee. Maar Israël knokt wel voor wat hij waard is. Het gaat niet vanzelf, en het kost Israël ook wat; hij gaat voortaan kreupel door het leven omdat de engel van God hem op zijn heup slaat tijdens de worsteling. Dit tekent Israël en zijn volk: zij zullen getekende godsvechters zijn.

We horen ook snel dat Judit weduwe is. Haar man Manasse leeft niet meer. Ze is inmiddels 3 jaar en 4 maanden weduwe. Dat zijn 40 maanden. In die tijd heeft ze in een boetekleed gevast, bij een tent, die als een gebedstent, een soort tempeltje wordt weergegeven. Dat ze mooi is doet denken aan allerlei andere mensen van God zoals Koning David, die ook mooi waren om te zien. Uiterlijk zegt in de bijbel kennelijk ook iets over het innerlijk. We hebben dus te maken met iemand die dichtbij God is, en die na 40 maanden als een soort woestijntocht, de juiste persoon is in deze ellendige tijd. Maar ze is wel weduwe. Dat tekent de situatie van Israël. Israël, dat als volk van God vaak aangeduid wordt als de bruid van God, voelt zich nu te midden van de ellende van de wereld weduwe. Alleen gelaten. Waar is God? Haar man Manasse is dood. Zijn naam betekent ‘hij die doet vergeten’. En wat doet hij vergeten? Misschien is God zijn volk vergeten en laat Hij het aan zijn lot over. Of, zal God weer de ellende doen vergeten? Is het juist een hoopvol teken dat Manasse zijn vrouw in welvaart, met veel rijkdommen, heeft achtergelaten? Is zij een weduwe, die haar man in de hemel weet, daar waar God is, en vanuit dat geloof iets goeds kan uitrichten in de wereld?

Het is duidelijk in het verhaal dat Judit met gezag spreekt als zij de stadsbestuurders ontbiedt. Ze gaat niet op hen af, nee ze laat hen komen, geroepen door haar hulpje, staat er. Het tekent haar positie; zij vertegenwoordigt de Eeuwige God en wij kijken mee via haar hulpje, die uiteindelijk ook met haar mee op weg zal gaan om Holofernes te verslaan. En we lezen dan hoe Judit de stadsbestuurders aanspreekt. Het volk was zo moedeloos geworden van de dorst na 34 dagen belegering dat ze de stadsbestuurder Uzzia en de zijnen verweten dat zij zich niet overgaven aan de vijand. Ze voelden zich aan de goden overgeleverd, dus waarom dan ook geen overgave? Als een soort Aäron die zwicht voor het volk dat een gouden kalf wil maken, omdat God te lang en te ver weg is, zwicht Uzzia hier voor de druk van het volk dat dorst heeft en legt hij een eed af dat als God niet binnen 5 dagen hen zal ontzetten, hij het volk zal overgeven aan de vijand. Uzzia staat met de 34 dagen belegering en de 5 die hij erbij vraagt van het volk, met zijn 39 dagen dus, tegenover Judit, die met haar 40 maanden weduwschap duidelijk de overhand heeft. Ze zegt: ‘Wie bent u wel dat u God vandaag zo op de proef hebt durven stellen en u als mensen verheft boven God? U tracht de almachtige Heer te doorgronden, maar nooit zult u iets te weten komen.’

Daar slaat Judit de spijker op zijn kop. Hoe vaak voelen we ons niet aan de goden overgeleverd? Of vragen we ons af wat Gods idee is achter de wendingen in ons leven? We zoeken vaak de zin achter gebeurtenissen en kunnen die nauwelijks vinden.
Wat zou Gods bedoeling ermee zijn? Er is toch geen zin te bedenken achter de strijd in Syrië? En er is toch ook geen zin te bedenken achter de ziekten, de moeiten, de zorgen, en alles wat onvolmaakt is dat we meemaken in ons leven en dat van onze dierbaren?

Er zijn twee antwoorden mogelijk: de ene is capitulatie. Misschien betekent dat in onze tijd wel dat we de gedachte loslaten dat God er ook maar iets mee te maken heeft. In zo’n God kunnen we niet geloven. Maar dat betekent dat we ons er wel aan overleveren. Het gebeurt; mensen ondergaan verschrikkelijke dingen en ze doen elkaar verschrikkelijke dingen aan. Niets aan te doen, en dus ook niets om voor te bidden. Waarom zou je nog? Ik denk dat heel veel mensen in de kerk bewust of onbewust zo in hun geloof steken. Mijn vraag is: wat geloof je dan wel? Wat kan God dan nog wel doen?

Dat brengt me op het tweede antwoord: je er niet bij neerleggen, maar het aangaan. Je niet neerleggen bij dat het nu eenmaal zo is in je leven, maar de strijd aan gaan, met God. Net als Israël. Dat is dus geen strijd tegen God, maar een strijd met God, om diens zegen. Geloven is niet stil maar, wacht maar, alles wordt nieuw, want dat zal echt niet vanzelf gebeuren. Er gebeurt van alles in de wereld en het is niet te doorgronden, wat voor goeds daaruit voort moet komen. En nee, het is niet God die maar wikt en beschikt. De mensen doen elkaar verschrikkelijke dingen aan, en mensen overkomen onbegrijpelijke dingen. Maar het is geen straf, zegt Judit nadrukkelijk, maar een beproeving. En een beproeving is geen test, zoals het wel eens wordt voorgesteld. Een beproeving is een opdracht: ga ermee aan de slag. Strijd en worstel ermee. Geloof is geen zacht sausje over de harde werkelijkheid. Geloven is hard werken, strijden. Maar mét God. En Hij zal ons Zijn zegen niet onthouden.

Daarom gaat Judit op pad. Zij legt zich niet neer bij de situatie maar bindt de strijd aan. Nee, het gaat er hier niet om of God oorlogen goed vindt; die is van mensen. Waar het hier om gaat is dat Judit staat voor haar God, en worstelt mét God om Zijn zegen voor de toekomst. Zij houdt haar hoofd erbij, waardoor Holofernes straks het zijne verliest. En het is God, ondoorgrondelijk maar waar, die door een weduwe zijn volk weer toekomst geeft. Door haar strijd met hem, als dochter van de godsvechter Israël.