woensdag 7 november 2012

Strijd om ons heil - preek 4 november 2012

Tekst: Judit9


Het is alweer enige tijd geleden dat we op deze plaats uit het bijbelboek Judit lazen. Dat bijbelboek dat deuterocanoniek wordt genoemd. Dat wil zeggen: dat het door de traditie niet in eerste instantie, maar dan toch wel in tweede instantie tot de canon van de bijbel wordt gerekend. Een boek, waar het goed is om kennis van te nemen, al zullen we daar niet in eerste instantie op terugvallen als het gaat om de kern van het geloof. Of toch wel? Brengt juist een boek als Judit, wat we anders nooit zouden hebben gelezen in de kerk als het niet was voorgesteld door het leesrooster, niet weer iets nieuws? Juist omdat dit jonge boek zo overduidelijk niet binnen de historische kaders past van de bijbel, en zelfs een loopje neemt met die bijbelse historie, is het een nieuw boek dat het geloof juist ook in zijn kern laat zien. Niet gehinderd door een waarheidsvraag of het nu echt gebeurd is of niet, want, om daar duidelijk over te zijn: dit verhaal gaat niet over een historische gebeurtenis. Nee, het haalt zelfs van alles door elkaar. Nebukadnessar is hier de koning van de Assyriërs, terwijl hij dat in werkelijkheid van de Babyloniërs was, en zo zijn er nog wat zaken die feitelijk gewoon niet kloppen. Zo staat er ergens in het begin dat de koning zijn leger in drie dagen tijd laat marcheren naar een volgende plek, die in werkelijkheid 450 kilometer verderop ligt; dat is 150 kilometer per dag. Dat kan dus niet. Maar is dat erg? Nee. Sterker nog, het zal de betekenis van het verhaal juist verdiepen, zal ik straks laten zien.

Misschien bent u door deze inleiding wat verward. Maar juist omdat dit boek op een eigen wijze een geloofsverhaal vertelt, raakt het de kern. En het is geen sprookje, want het stelt ware vragen over een waar geloof in een waarachtige situatie.

Die situatie is heel overzichtelijk: het volk Israël wordt belegerd door een coalitie van volken die onder aanvoering staat van de legeraanvoerder van koning Nebukadnessar, Holofernes. Daar boven op de berg woont dat volk. Goed verdedigbaar, maar ook kwetsbaar. De bronnen van het water dat ze nodig hebben om te kunnen leven en overleven liggen beneden. Die bronnen worden door de vijand afgesneden, waardoor het volk gebrek gaat leiden en in levensgevaar komt. Het volk dwingt zijn leiders nu God een ultimatum te stellen dat als ze binnen vijf dagen niet bevrijd worden ze zich maar overgeven.

Dat is de bovenste laag van het verhaal. Daaronder zit een betekenisvollere laag. Het gaat hier namelijk om een Assyrische koning die zich god waant en zich god noemt. In de veldslagen met andere volken is een van de motieven voor die aanval dat ze hem niet als god erkennen. En bij de diverse overwinningen op andere volken worden de heiligdommen van andere goden vernietigd. Hier staat dus veel meer op het spel dan een overzichtelijke strijd tussen de good guys en de bad guys. Hier gaat het om een strijd tussen de God van Israël en de Assyrische koning die zich God waant. Wie is werkelijk god? En nog dieper: wie bepaalt de geschiedenis? Is dat de mens, of is dat God? En dat gaat niet over iets abstracts; dat gaat over de loop van de dingen in het leven van ieder van ons. Wie bepaalt de loop van de dingen in ons leven? Doen we dat zelf, of doet God dat? Het lijkt een mega-stap van een oorlogssituatie in het boek Judit naar ons eigen leven, maar in zijn essentie gaat het om hetzelfde, dat in de oorlogssituatie bij Judit op scherp wordt gezet: wie bepaalt de geschiedenis? De mens of God?

En als we dan naar Judits gebed kijken dan verklaart dat ook meteen de wat verwarrende inleiding van haar gebed. Ze roept God aan als de God van haar stamvader Simeon. En vervolgens begint ze een heel verhaal over het zwaard dat God hem in de handen zou hebben gegeven, en dat zij nu ook wil hanteren tegen haar vijand, Holofernes. Hiermee verwijst ze naar de gebeurtenissen uit Genesis 34, maar ze geeft er wel een hele eigen draai aan. Want in Genesis 34 zien we Jakobs zonen Simeon en Levi wraak nemen op de Sichemieten voor de ontering van hun zus Dina. En we zien dat Jakob hier helemaal niet blij mee is. ‘Jullie hebben me in het ongeluk gestort’. Moeilijkheid daarbij is dat Jakob zelf de leiding niet genomen had toen het gebeurde, maar zijn zonen het liet uitzoeken. Dus zelf gaat hij ook niet vrijuit. Maar het heeft wel gevolgen: Simeon en Levi verliezen hun vooraanstaande plaats in de hiërarchie als de nummers 2 en 3. En dat na de diskwalificatie al van nummer 1, Ruben, die met een bijvrouw van zijn vader sliep. Zo zal uiteindelijk de 4e zoon, Juda, doorgaan als koningstam, en voorvader van koning David, en van Jezus. Wat ik hiermee wil zeggen is dit: de waardering in het oorspronkelijke verhaal van Genesis van de daden van Simeon, is dus een andere dan die van Judit. Judit lijkt de daden van Simeon de hemel in te prijzen, letterlijk, om God ertoe te bewegen haar met dezelfde kracht en middelen te begiftigen. Vreemd.

Maar: ze besluit dit verhaal van Simeon met de volgende woorden: “God, mijn God, luister ook naar mij, een weduwe. 5 U bent het immers die al die dingen hebt teweeggebracht, met wat eraan voorafging en wat eruit voortkwam. Wat nu gebeurt en wat nog staat te gebeuren is allemaal door u bedacht. Wat u voor de geest staat, wordt werkelijkheid 6 en de dingen waartoe u besluit, dienen zich aan met de woorden: “Hier zijn we.” Want al uw wegen zijn gebaand en wat u beslist, hebt u al voorzien.”

Wat zegt ze hier? Zegt ze hier: God, u bepaalt alles, dus ook de daden van Simeon, en dús waren ze goed? Nee, dat zegt ze niet. Juist niet, zou ik haast zeggen. Juist door te verwijzen naar wat eraan voorafging en wat eruit voortkwam, neemt ze mee dat ook Jakobs rol niet daadkrachtig was nadat Dina een avontuur was aangegaan, én dat de daden van Simeon de boeken ingingen als buitenproportioneel, waardoor hij werd gediskwalificeerd. Met andere woorden: God neemt mee alles mee wat er gebeurt. Het gaat er niet om of Hij een actieve rol heeft in alle gebeurtenissen. Het gaat erom dat God gebeurtenissen niet wegstreept maar dat alles deel heeft aan de heilsgeschiedenis. Die heilsgeschiedenis, dat is een heel moeilijk en ouderwets woord. Maar dat gaat erover dat God uit de geschiedenis van de mensen iets goeds wil laten voortkomen. Ons heil. Niet alles draagt bij aan dat heil, laten we wel wezen. Maar God neemt het wel mee. En dat geeft ons een aardig inkijkje met hoe we met onze eigen levensgeschiedenis omgaan. Wij zijn denk ik sterk geneigd om te focussen op de goede dingen. En natuurlijk doen we dat. Dat houdt ons op de been. Daar leven we van en daar leven we voor. Maar, wat doen we met de dingen die niet goed zijn gegaan in ons leven, of die niet goed gaan? Wat doen we met de breuken in ons leven? Ik denk dat we die hoofdzakelijk negeren. Oplossen en weer vrolijk verder. Of niet zeuren, niet klagen maar dragen.

In de vorige overdenking zagen we echter dat Judit haar volk voorgaat om juist niet zich neer te leggen bij de realiteit en hem zo eigenlijk te negeren, maar de strijd ermee aan te gaan. Zoals Jakob streed met God, en zo Israël werd, de godsvechter, zo laat Judit als Israëliet zien dat we niet moeten doen alsof al die nare dingen er niet zijn, maar dat we de strijd ermee moeten aangaan. Én dat we ze moeten opnemen in onze levensgeschiedenis. Ze zijn gebeurd die nare dingen, en ze gebeuren. Ons worden dingen aangedaan. En we maken zelf verkeerde keuzen. We bezorgen elkaar en onszelf daarmee littekens. En we moeten niet doen alsof die uitgewist kunnen worden, want een verleden wis je niet uit. Je kunt ze wel overwinnen. Maar door die strijd word je een ander mens, en dus ook door die nare dingen. Je bent wie je bent door wat je hebt meegemaakt en gedaan. Natuurlijk kan alles weer goed zijn in je leven en goed met elkaar, gelukkig maar. Maar je verleden, dat overwonnen is, of nog pijn doet, ondanks het hervonden geluk misschien, maakt deelt uit van de geschiedenis naar wie je nu bent.

En zo is het ook met God. Wat Judit bedoelt in haar gebed is niet dat God de hand heeft in alle slechte dingen, maar wel dat Hij bij machte is de geschiedenis, onze geschiedenis, ten goede te keren en te maken tot heilsgeschiedenis. Zo werd de leugenaar Jakob de stamvader van Israël. Zo werd David, die Batseba van haar man afpakte, toch de vader van Salomo. Wij staan zo vaak Gods heil in de weg, en toch vindt God daardoorheen een weg om ons heil te bewerkstelligen.

En dus ook in deze situatie bij Judit. Over Simeon kunnen we lang of kort praten, maar dat is gebeurd. En Simeon gebruikte dat zwaard, en bovendien onder valse voorwendselen. Want hij had immers een verbond gesloten met de inwoners van Sichem, waarbij deze beloofden zich te zullen laten besnijden. En op hun zwakste moment in hun herstel na de besnijdenis, overviel Simeon met zijn broer Levi hen. En Judit zegt nu: laat dat bedrog, die misleiding, nu het middel zijn om uw volk, God, te ontzetten. Judit ziet dat in de strijd met een mens die zich god waant, en dus zelf de wereld misleidt met valse voorwendselen, bestreden moet worden met zijn eigen middelen, met hetzelfde zwaard en dezelfde misleiding. Judit noemt het een paar keer, die misleiding: “Versla door mijn misleidende woorden de dienaar met zijn heer.” En: “Geef dat mijn misleidende woorden hèn verwonden.” Dit is het verhaal van de ondergrondse, die middelen niet moet schuwen, die ze eigenlijk veracht. Je moet niet worden als je vijand, en toch: de strijd moet gestreden om erger te voorkomen, en het kwaad te overwinnen. In vredestijd moeten we niet te vroom doen en alle strijd afzweren, gewapend of ongewapend, om de lieve vrede. Het leven ís een strijd, of je het nu wilt of niet. En het komt erop aan die geschiedenis zó te keren dat die tot ons heil is, dat we er gelukkig van worden.

We kunnen niet leven in onvrede en onmin, in onuitgesproken dingen, in genegeerd verdriet en verdrongen pijn. Hoe moeilijk ook. Maar er strijdt er één met ons, God. En die mogen we aanroepen, net als Judit. Zo wordt ons leven, hoezeer het ook niet de schoonheidsprijs verdient of we ons er zelfs misschien voor schamen, opgenomen in de heilsgeschiedenis, en zal ook uit ons en voor ons een stukje hemel zijn.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten