dinsdag 24 september 2013

Vrede is een Syrious Mission - overweging in de Vredesweek maandag 23 september 2013


Wat moet je bidden voor grote conflicten als in Syrië? We zien de verschrikkingen voorbijkomen op televisie: de ontelbare doden, de ongelofelijke verwoestingen, de mensenmassa’s op de vlucht. Waar moet je voor bidden? Ik bedoel: natuurlijk kunnen we bidden voor de slachtoffers, en om vrede. Maar tegelijk voelt dat zo machteloos. Hoe kan er nu iets veranderen? Hoe kan er een omkeer in de situatie komen? En wie is er goed? Wie is er kwaad? Een burgeroorlog is één grote in de war geraakte knoop van belangen en onderlinge conflicten. Moeten we bidden om de sterke arm van westerse bondgenoten om in te grijpen, of moeten we bidden om wijsheid voor de leiders? Dat laatste is wat we vaak doen: bidden om wijsheid voor de wereldleiders. En wat is dat dan?

Vandaag tijdens deze gebedsviering voor de vrede lezen we een lang en o zo menselijk verhaal: mensen krijgen niet wat ze willen hebben, of mensen willen niet geven wat er van hen gevraagd wordt, en dan hebben ze de neiging om te gaan slaan en op elkaar in te hakken. Hier zijn het twee mannen die een hanengevecht lijken uit te vechten, en dat lijkt niet goed af te lopen, in ieder geval niet voor de vrede.

En toch, toch is dat wel de insteek van het verhaal en van David. Vrede. En het verhaal eindigt er ook mee. Al moeten we eerlijk bekennen dat de Bijbelvertaling die we gebruiken het heeft weg vertaald. Laten we daarom maar eens beginnen bij het begin.

Hoofdstuk 25 van het eerste boek over de profeet Samuël begint met het bericht van zijn dood. Samuël sterft aan ouderdom, en hij wordt begraven. Samuël is een profeet. Dat wil zeggen iemand die laten we zeggen de stem van God laat klinken, zo je wilt het geweten laat spreken. Samuël is het geweten van Israël en diens koningen. Ja, en ook letterlijk koningen in meervoud, want het zit allemaal een beetje lastig in elkaar. Israël had eerst geen koningen en nu zitten ze er opeens met twee. Dat komt omdat Samuël eerst op Gods aanwijzing Saul aanwees als koning. Maar toen Saul God voor zijn karretje wilde spannen bedankte God voor de eer en droeg Samuël op nu David als koning te zalven. Dat leverde natuurlijk een tweestrijd op en Saul zette een heuse kruistocht op ‘to smoke him out of his hole and hunt them down’. David werd vervolgd en achtervolgd als een terrorist. Met tussentijdse bestanden, maar het gaat niet meer goedkomen tussen Saul en David.

En nu, nu is Samuël dood. Hoewel hij niets in te brengen heeft in het conflict tussen Saul en David, is hij wel het morele geweten van David. Want hoe voer je een strijd, en hoe ben je koning te midden van tal van conflicten? Geen enkele wereldleider kan voorkomen dat hij onderwerp is van conflicten en hoe ga je daarmee om? We weten niet in hoeverre David en de profeet Samuël nog contact hadden, en in hoeverre dat nog mogelijk was in het conflict, maar in de wetenschap dat Samuël er nog was kon David vooruit. En nu Samuël dood is? Het verhaal begint dat hij naar de woestijn van Paran gaat. Nee, letterlijker: hij daalt af naar de woestijn van Paran. Het is een neergang, misschien ook een morele neergang, lager bij de grond, platter, banaler. Hoe houdt David zijn moraal hoog?

De politicus in hem weet dat als je niets hebt, je moet zorgen dat je krediet krijgt door goed te doen en economische groei te verschaffen. Dat doet David door met zijn manschappen herders over de herders te worden, de schapen te beschermen, zodat de oogst van wol enorm is voor de eigenaar van de schapen, Nabal. En als er dan een groot schaapscheerdersfeest is, hoopt David aan te mogen schuiven uit dankbaarheid voor de bewezen diensten.

Maar nu leren we deze eigenaar kennen: Nabal zegt bot: nee. Zijn naam betekent Dwaas. En een dwaas is hij. En de bijbellezer hoort dan door die naam heen een zin uit een psalm: ‘De dwaas zegt: er is geen God’. Met andere woorden: een dwaas is in de bijbel iemand die aan niemand een boodschap heeft, aan God al helemaal niet, zijn eigen gang gaat en God noch gebod kent.

En dat, terwijl David in vrede kwam. Want dat staat er letterlijk. David zegt tegen zijn mannen dat ze tegen Nabal moeten zeggen: ‘Vrede zij u, vrede zij uw familie, vrede over al uw vee.’ Maar er is geen vrede als de ander hem niet aanneemt. En dan? David is woest. Hij heeft de neiging om als het niet goedschiks gaat de vrede dan maar kwaadschiks op te leggen. Is dat wel zo verstandig? Leert de recente wereldgeschiedenis ook niet dat hoe nobel ons streven naar vrede is, je vrede nooit kunt opleggen? Natuurlijk is er een zekere terroristische dreiging die je serieus moet nemen, maar in hoeverre is de steun voor die terroristen nu werkelijk afgenomen door het ingrijpen in Irak en Afghanistan? En wat is de wereld daar beter van geworden? Is er iets aan de hand? Ja natuurlijk, maar waar dien je de vrede mee? Kun je zomaar vrede opleggen met militaire middelen? Achter alle geo-politieke spelletjes tussen de grootmachten van deze wereld is dat toch uiteindelijk de vraag: waar dien je de vrede mee? En misschien is dat wel door juist in het klein iets te betekenen voor de slachtoffers van het conflict, zoals de kinderen in vluchtelingenkampen in Jordanië, die het kind van de rekening zijn.

In de mannenwereld van de bijbel is het niet zelden een vrouw die uiteindelijk de doorslag geeft. Abigaïl heet ze. Vaders vreugde betekent haar naam. Waar Nabal God de Vader links laat liggen, is Abigaïls Vaders vreugde. Vrouwe Wijsheid naast de Dwaas. Zij grijpt in op een andere manier. Zij zoekt de verbondenheid met David. Zij daalt met David af, zo staat het er. Zij daalt af David daalt af haar tegemoet. Als een mens zich zo verlaagt tot geweld moet je daar verbinding met hem zoeken, dat is pas vrede stichten. Drie keer staat er dat God David zo ervan weerhoudt het recht in eigen hand te nemen en bloedschuld op zich te laden. Het zou Davids toekomstig koningschap zwaar belasten, als hij bloed aan zijn handen heeft dat anderen kunnen vergelden. En het is niet aan David om het recht in eigen hand te nemen. Vrede is niet iets dat je af kunt dwingen met militaire middelen. Vrede is iets dat alleen met wijsheid gestalte krijgt. Vandaag krijgt het gestalte in Abigaïl. Drie keer staat er dat David zo ervan weerhouden is het recht in eigen hand te nemen en bloedschuld op zich te laden. Als het er drie keer staat, dan is God hier aan het woord. Twee keer zegt Abigaïl het; de derde keer neemt David het van haar over. Hij aanvaardt haar geschenken en zegt dan letterlijk: Ga heen in vrede!

In die vrede kan Nabal niet leven. Zijn hart versteent in zijn binnenste – zoals hij is zo zal hij zijn – en hij komt te overlijden. Abigaïl, die de verbinding zocht met David in een vredesverbond, wordt zijn vrouw.

Ook al hebben we het gevoel zo vaak het recht aan onze kant te hebben, of het recht te steunen, hoeveel rotzakken er ook aan de macht zijn die hun macht niet verdienen; echte vrede is een zaak van wijsheid. En van zachte krachten. Van het zoeken naar verbinding met mensen. Over grenzen heen van landen en culturen en religies. Soms ontberen wij de taalvaardigheid om elkaar te verstaan, en dan is er gelukkig nog de taal van muziek, waarmee de artiesten van Syrious Mission de kinderen in de vluchtelingenkampen even de oorlog laten vergeten. Afgedaald naar het vluchtelingenkamp worden ze even weer op de bergtop gezet met een uitzicht op vrede. Moge God die vrede geven.

dinsdag 17 september 2013

Schrijf niemand af - preek 15 september 2013


Beluister de preek via Kerkomroep

Bent u wel eens iets kwijt? Vast wel. Of het nu autosleutels zijn, je portemonnee of tas, je telefoon, of gewoon de draad of de kluts: we zijn allemaal wel eens iets kwijt. En we kennen dan ook allemaal het gevoel als je iets terugvindt. De opluchting en de ontlading van de stress omdat het nooit gelegen komt.

Maar wat als je iets verliest? Het dus niet meer terugvindt? En wat als dat niet iets is, maar iemand? En nee, dan denk ik niet aan mensen verliezen aan de dood. Ik denk aan mensen verliezen aan het leven. Gewoon omdat je uit elkaar bent gegroeid. Of omdat er iets gebeurd is. Of omdat het gewoon gebeurde. Dat iemand die altijd deel uitmaakte van je vriendenkring, van je familie, of van je kerk, zijn eigen weg kiest? Hoe ga je daarmee om? Ik denk dat we veel sneller dan dat we willen toegeven mensen afschrijven. De rijen of de kring sluiten, en weer verder gaan. Gewond misschien, maar toch, doorgaan. Theoretisch klinkt het allemaal mooi: het verlorene zoeken. Maar als het op de praktijk aankomt is het een stuk lastiger.

Laten we daarom ook niet te snel verontwaardigd zijn over God, als Hij tegenover Mozes zegt dat Hij het onhandelbare volk in Zijn brandende toorn wil verteren. Het zijn grote woorden: een onhandelbaar volk in Zijn brandende toorn willen verteren. Maar het is zo menselijk als wat. Hoe erg kun je niet vreselijk kwaad zijn op iemand die je onrecht aandoet en inderdaad witheet iemand tot zijn schoenveters willen afbranden. Ja, ik zeg het maar wat platter, maar dat is wat er staat. En dus niet meer dan herkenbaar.

Maar we moeten ons door die emotie ook niet teveel laten afleiden. Want dan ontgaat ons de diepere laag. De sterke verhalen van de bijbel zijn juist zo sterk omdat ze voorbij onze eerste indrukken en emoties, en wat we dan denken van God, een veel diepere laag hebben dan je op het eerste gezicht dacht te lezen. We hebben afgelopen maandag met bijna twintig mensen heerlijk zitten spitten in de verhalen over Elia, en hier kun je ook veel meer de diepte in om het verhaal beter te verstaan.

Als je teruggaat naar het begin van hoofdstuk 32 dan lees je over het volk dat lang wachtte op Mozes, en toen hij maar niet de berg afkwam, zich samendromde rondom Aäron en tegen hem zei: “Maak een god voor ons die voor ons uit kan gaan, want wat er gebeurd is met die Mozes, die ons uit Egypte heeft geleid, weten we niet.” Nou, vervolgens vraagt Aäron alle gouden oorringen en smelt ze om tot het bekende gouden kalf. En het volk roept dan: “Israël, dit is je god, die je uit Egypte heeft geleid.” En daarna vieren ze uitbundig feest.

Dit feestgedruis is tot boven op de berg te horen, waar ons verhaal begint. En daar ontbrandt God in zijn woede. Hij wil van dat volk af en met Hij probeert Mozes te paaien door te zeggen dat Hij met hem opnieuw zal beginnen. Je zou haast medelijden krijgen met Mozes, die zo tussen twee heten vuren instaat. Eén smeltvuur van het gouden kalf, en één vuur van Gods ontbrandende woede. En het volk lijkt het slachtoffer. Nog even en we geven God de schuld van zijn eigen razernij en wens om zijn volk te verteren in zijn woede. Oppassen dus en even heel goed lezen.

Ja, Mozes staat tussen twee vuren in. Maar wie in het midden staat: daar draait alles om. En hier dus ook. Het draait om Mozes. Hij staat er tussenin, in het midden, en daarmee in het middelpunt. Dat volk beneden merkt niets van die brandende woede en het steekspel tussen God en Mozes. Nee, het draait om Mozes. En dat alles draait om de ene vraag: wie is God? God zelf, dat gouden stierkalf, of Mozes? Ja, Mozes. Want het volk zegt aan het begin: ‘Maak een god voor ons die voor ons uit kan gaan, want wat er gebeurd is met die Mozes, die ons uit Egypte heeft geleid, weten we niet.’ En als ze dan het gouden beeld hebben zeggen ze: ‘Israël, dit is je god, die je uit Egypte heeft geleid.’ Niet God is vervangen door het gouden stierkalf, maar Mozes. En het volk zag Mozes dus kennelijk als een soort god. Of althans, dichtte hem een bepaalde goddelijkheid toe. Dat zie je wel vaker bij leiders. En Israël herinnerde zich dat uit Egypte, waar, precies, de Farao god zelf zei te zijn. De titel om het zo te zeggen ‘Hij, die je uit Egypte heeft geleid’ komt alleen God toe. Dat zie je door heel Exodus heen bij alle geboden en voorschriften. Wie is God? Degene die het volk Israël uit Egypte heeft geleid. En hier wordt die titel gebruikt door het volk eerst voor Mozes en dan voor het gouden kalf.

En daar spreekt God hem op aan. ‘De Heer zei tegen Mozes: ‘Ga terug naar beneden, want jouw volk, dat je uit Egypte hebt geleid, misdraagt zich.’’ Dus God gebruikt hier precies dezelfde woorden om aan te geven wat er aan de hand is. Hij zegt nota bene dat het Mozes’ volk is, dat Mozes uit Egypte geleid zou hebben. Nee, maar zo is het toch niet, zal Mozes gedacht hebben. ‘Het is úw volk God, en ú hebt het uit Egypte geleid.’ Precies, en al die woede van God is dus miskenning, en de boodschap is: schrijf Mij niet af. Schrijf God niet af. Hij is het die je uit Egypte heeft geleid. En niemand anders. Wat betekent dat voor ons? Hij is het die ons van ons Egypte, van ons angstland, van ons angst en zorgen verlost. We moeten niet ons heil ergens anders gaan zoeken. Want daar vind je het niet.

En net zo belangrijk om God niet af te schrijven, is het ook om mensen niet af te schrijven. Als wij beeld van God zijn, geschapen naar Gods beeld, dan moeten wij evenmin mensen afschrijven. Zelfs als we in zo’n zelfde positie zitten als God hier. Namelijk dat iemand volledig zijn eigen gang gaat, of een aantal mensen hun eigen gang gaan en daarbij het recht met voeten treden. In het Evangelieverhaal ben je zo gauw geneigd in het beeld van de schaapherder medelijden te hebben met dat verloren schaapje. Ach, dat schaapje wist de weg niet meer, maar gelukkig, hij is weer gevonden. En wat ziet ie er lief uit. Nee, het beeld van het verloren schaap is net als het verloren volk bij Mozes. Het verloren schaapje is niet een wit schaapje, maar een zwart. Het is verloren geraakt, niet verdwaald. Het is zijn eigen gang gegaan. Eigenlijk net als de verloren zoon. Daar moeten we ook niet te heilig over denken. Die wenst ook zijn vader dood als hij de erfenis opeist. Die doet ook alles wat God verboden heeft. Die denkt ook als hij de varkens beter eten ziet krijgen dan hijzelf: laat ik maar teruggaan naar mijn Vader, misschien als ik sorry zeg dat ik dan in ieder geval weer fatsoenlijk te eten heb. Er zit vooralsnog niets goeds in die jongen hoor. Net zomin als in dat zwarte schaapje, en in dat volk rondom dat gouden kalf. En als een vrouw één drachmen verliest, dan kun je je afvragen wat er nu zo goed is aan alles op alles zetten om een muntstuk terug te vinden. Want is geld zo belangrijk? Nou precies. Het hele Evangelieverhaal wil laten zien dat het helemaal niet zo vanzelfsprekend is om het verlorene te gaan zoeken, omdat er iets aan dat verlorene kleeft. Net als bij die verloren zoon. Verloren zijn is in de bijbel verwijtbaar, niet een droevig lot. Het gaat om mensen die vanwege allerlei keuzen de weg zijn kwijtgeraakt, of hun eigen weg zijn gegaan. Er zullen ongetwijfeld verzachtende omstandigheden zijn, maar dit Bijbelverhaal wil samen met dat over Mozes laten voelen dat het helemaal niet zo makkelijk is die verzachtende omstandigheden te voelen. Iemand kan zich onmogelijk hebben gemaakt. Of gewoon niet meer passen in de groep waar je bij hoort. En hoe moeilijk ook: toch moet je daar een boodschap aan hebben.

Laat ik het zo zeggen: een bedrijf kan zich permitteren om alleen de beste mensen te zoeken en aan te nemen, en de zwaksten te ontslaan. Maar in de gemeenschap van mensen, in het samenleven van mensen, is er geen buiten en binnen. We zijn allemaal beeld van God. Dus als iemand niet mee kan komen, of vreemd is, dan is het jammer dan. Nee, niet van die persoon, maar van wat de rest in gedachten had. Dan moet het maar anders, op een manier dat die ander wel meekan. Of het nu in het klein gaat om het zwarte schaap van de familie, of de vreemde eend in de bijt, of om buitenlanders in je dorp die zich anders gedragen of zelfs misdragen, aso’s in je straat, ja jammer dan: that’s life. We kunnen het ons niet permitteren mensen af te schrijven. Want God schrijft niemand af. Dat is wat Hij Mozes laat zeggen. Want Mozes zegt terecht: ‘Aan Abraham beloofde u zoveel nakomelingen te geven als er sterren aan de hemel zijn.’ En aan die sterren mag er geen één ontbreken, ook de sterren niet die vallen of die doven. Want mocht je zelf ooit verloren raken; wat zou je blij zijn als er naar je gezocht wordt, en door God wordt gevonden. 

dinsdag 10 september 2013

Tell the Story! - Preek op de startzondag 8 september 2013


Beluister de preek op Kerkomroep

Aan het begin van het nieuwe seizoen zou ik met u willen nadenken over de vraag: waar begint het geloof mee? Wat staat er aan de wieg van je geloof? Hoe is het zo gekomen dat je gelooft? Voor velen van ons staat inderdaad de wieg aan het begin van het geloof. Geloven is dan als het ware je met de paplepel ingegoten. Het geloof maakte deel uit van het gezinsleven op een bepaalde manier. Bijvoorbeeld door het bidden voor de maaltijd, of lezen uit de Bijbel na de maaltijd, school en zondagsschool, kerk, jongerenvereniging of wat dan ook. En misschien gewoon omdat iedereen geloofde, in je gezin, familie, vriendenkring, of zelfs in het dorp. En op een of andere manier is dat geloof bij je gebleven. Misschien met een pauze tijdens je pubertijd of studietijd. Maar toch, het geloof is bij je gebleven.

Het kan natuurlijk ook zo zijn dat het geloof iets is dat je pas later in je leven tegenkwam. Bijvoorbeeld omdat je een relatie kreeg met iemand die gelooft. Of omdat het op de een of andere manier op je pad kwam. En waar begint geloven dan mee? Niet met iets dat er al is. Geen gezinsstructuur, hooguit in je schoonfamilie, waarin het geloof een gegeven is. Ja, je komt het geloof tegen in mensen om je heen, maar je moet er zelf voor kiezen. Maar laten we wel wezen, voor iedereen komt er een moment dat je zelf de keuze moet maken: ja, ik ga door met geloven. Als je naar school gaat en zelf mag beslissen of je naar de kerk of naar jeugdactiviteiten gaat; als je gaat studeren en je eigen ritme in huis, studie en werk moet vinden; als je een relatie krijgt en beslist wat waardevol voor jou is dat je moet kunnen delen in je relatie; als je kinderen krijgt en beslist wat je ze mee wil geven; ja dan komt de vraag op: is dat geloof, dat ik mee heb gekregen of tegen ben gekomen, zo waardevol voor mij, dat ik ermee doorga? En die vraag is eigenlijk tot twee woorden te reduceren: geloof ik? Geloof ik?

En waar begint dat geloof dan mee? In het oude Israël beantwoordden ze die vraag heel simpel: met het vertellen van verhalen. Daar begint geloof mee. Geloof is niet iets dat uit de hemel valt en nog minder iets dat je mensen oplegt. Geloof begint met het vertellen van verhalen. Wat voor verhalen vertelde het oude Israël? Nou, verhalen die in de Bijbel terecht zijn gekomen. Verhalen die aangrepen. Verhalen die men doorvertelde omdat men ze belangrijk vond. En niet zomaar leuke verhaaltjes, en zeker geen sprookjes, maar verhalen waarvan men het gevoel had dat God daarin meekwam. Dat God ze als het ware zelf vertelde. Nee, niet alsóf God ze zelf vertelt. Men hoorde in de verhalen echt iets van God en over God in die verhalen. Door de verhalen leerden mensen God kennen. Door verhalen kun je iemand leren kennen. Door wat hij gedaan heeft krijg je een indruk van wie hij is en wat hij betekent voor mensen. En dat kan ook een betekenis voor jou krijgen. Omdat wat die persoon zegt en doet ook belangrijk voor jou wordt. Hij krijgt betekenis in jouw leven. Hij opent je de ogen, laat je voelen wat je belangrijk vindt, geeft je vergezichten, dromen, idealen. Zonder die verhalen had je hem niet leren kennen. De verhalen ontsluiten iets dat je anders niet te weten was gekomen.

Zo zingt de psalmist in psalm 78 over de verhalen van het geloof. God zegt: ‘Luister, mijn volk, naar wat ik leer, hoor de woorden uit mijn mond. Ik open mijn mond voor een wijze les, spreek uit wat sinds lang verborgen is.’ Wat God ons te vertellen heeft is kennelijk verborgen. Niet zozeer omdat het een geheim is, maar omdat het verteld moet worden. Als het niet meer verteld wordt, blijft het verborgen. En zo deden de ouders van Israël: ‘Wij hebben het gehoord, wij weten het, onze ouders hebben het ons verteld.’ En: ‘Wij willen het onze kinderen niet onthouden, wij zullen aan het komende geslacht vertellen van de roemrijke, krachtige daden van de Heer, van de wonderen die hij heeft gedaan.’ Het lijkt welhaast een doopbelofte van jonge ouders: wij hebben de verhalen gehoord, wij weten het, onze ouders hebben het ons verteld. Wij willen het onze kinderen niet onthouden, wij zullen aan onze kinderen vertellen van de daden en wonderen van God.

En welk verhaal vertel je dan? Als je kind, je kleinkind, of willekeurig iemand anders vraagt naar het verhaal van jouw geloof, welk verhaal vertel je dan? Wees gerust, dat verhaal hoef je dus zelf niet te verzinnen. En zelfs bij de beantwoording van de vraag waarom je gelooft kun je terugvallen op de verhalen uit de bijbel. Welk verhaal spreekt jou aan? En kom, niet zo bescheiden, natuurlijk ken je er een paar. Wat mij betreft de Ark van Noach, het kerstverhaal, het verhaal van die andere Jozef in Egypte. Maar misschien wil je liever een psalm vertellen, of dat liefdesgedicht van Paulus. En waarom vind je dat dan een mooi verhaal? Wat raakt jou daarin? Dat zegt iets over waarom je gelooft. Nee, je hoeft niet te preken bij die verhalen en je hoeft ze zelfs niet helemaal te snappen. Laat de verhalen je raken en er komt iets van geloof naar voren.

Voor vandaag koos ik een paasverhaal uit. Omdat ik dat mooi vind, dat van die tuinman. En niet alleen omdat ik zelf wel eens voor de tuinman ben aangezien toen iemand langsliep en vroeg of hier de pastoor woont. Maar ook omdat ik me Maria zo goed kan voorstellen. Want zij zit daar zonder verhaal. Het is afgelopen. Ze begrijpt er allemaal niets van. Ook zij had uit de Schrift nog niet begrepen dat Jezus uit de dood moest opstaan. Hoe kunnen wij het geloof begrijpen als we niet de verhalen lezen? Hoe kunnen wij het geloof doorgeven als wij niet de verhalen doorvertellen? Want als wij het niet doorvertellen blijft het verborgen. En moeten wij niet raar opkijken als mensen hun eigen gang gaan en geen boodschap meer hebben aan de kerk.

Het mooie van dit verhaal vind ik dat Jezus niet Maria de les leest. Dat ze beter had moeten luisteren of zo. Maar dat ze aangesproken wordt bij haar naam. Maria. En dan herkent ze Jezus. En ziet ze dat waar ze dacht dat haar verhaal opgehouden was, het verhaal wel degelijk doorgaat. Jezus is opgestaan. Hij leeft! ‘Houd me niet vast’, zegt Jezus. ‘Zegt tegen mijn broeders en zusters dat ik opstijg naar mijn Vader, die ook jullie Vader is, naar mijn God, die ook jullie God is.’ Een en al verbondenheid dus. Jezus noemt Maria bij haar naam. Zijn Vader is onze Vader, zijn God is onze God. Maria staat er niet buiten. Wij staan er niet buiten. De opstanding van Jezus is niet een ver wonder, maar spreekt ons vandaag aan bij jouw naam, en jouw naam, en jouw naam. En Jezus zegt: vertel! Vertel dat ik opstijg naar de Vader, die ook jullie Vader is, naar mijn God, die ook jullie God is. Nee, niet nadenken hoe dat kan. Het gaat erom dat die God, die Jezus, Zijn Mens, liet doen en zeggen wat hij allemaal deed en zei, en die dat met zijn leven moest bekopen, niet dood liet, maar ingreep. Sterker dan de dood is de liefde.

En wij zijn daarin meegenomen. De verhalen gaan niet buiten ons om. Lees ze en vertel ze. Want als wij ze niet vertellen, dan blijven ze verborgen. Wat mij betreft is dat onze hernieuwde missie vanaf vandaag: sterke verhalen vertellen. Sterk omdat ze over meer gaan dan alleen de gebeurtenis die ze vertellen. Of het nu de verhalen van Jezus zijn, of over de Ark van Noach, of over Jozef in Egypte, of over David en Salomo. De Bijbelverhalen gaan over jou en mij. Over de God van Jezus, die ook onze God is. Die ons bij name kent. Laten wij die verhalen blijven doorvertellen, ook aan onze kinderen. Als wij ze niet vertellen, thuis, op scholen en overal, dan moeten we niet verbaasd zijn dat mensen geen boodschap hebben aan de kerk. Als niet-kerkelijke mensen kiezen voor christelijk onderwijs, dan is dat veelal vanwege de verhalen, die ze toch belangrijk vinden dat hun kinderen die meekrijgen. Laten we dan naar buiten stappen en zeggen: die verhalen gaan ook over jou. Het is niet voor niets dat je ze mooi vindt en belangrijk. Ze gaan ergens over. Ja, ook over de normen en waarden die je belangrijk vindt. Maar ook over waar we vandaan komen, waar we heen gaan. Over een God die met ons meegaat, dwars door de dood heen, op weg naar een nieuw leven!


Tell the story! Zegt het voort! Vertel dat sterke verhaal.

zondag 1 september 2013

Zijn als een kind - korte schriftuitleg als introductie op de presentatie van ds. Prem van Children Home India

Tekst: Marcus 10: 13-16

Beluister de preek via Kerkomroep

Toon Hermans dichtte:

Een kind, een kind is zoveel meer,
dan een aanstaande dame, of een aanstaande heer.
Wie niet in het kind het wonder ziet,
die snapt het hele liedje niet.

Als Jezus ziet dat zijn leerlingen kinderen tegenhouden die bij Hem worden gebracht, zegt Hij: ‘Laat de kinderen tot Mij komen, houd ze niet tegen, want het koninkrijk van God behoort toe aan wie is zoals zij.’

Mooie zinnen. Maar hoe is dat dan? Zijn zoals een kind? We voelen denk ik allemaal wel iets aan van wat Jezus zou kunnen bedoelen. Een kind is onschuldig, staat nog open voor van alles. Je kunt je er van alles bij voorstellen wat Jezus zou kunnen bedoelen met zijn als een kind. En kennelijk is dat belangrijk. Want zijn als een kind is verbonden met het Koninkrijk van God. Het is belangrijk te zijn zoals een kind, want dan kun je het Koninkrijk van God binnenkomen.

Laten we even kijken of we iets meer te weten kunnen komen in de bijbel van wat Jezus zou kunnen bedoelen met zijn zoals een kind. Daarvoor hebben we het verhaal dat hierna komt nodig. Of eigenlijk het vervolg van het verhaal. Want er komt een rijke jongeling naar hem toe, die vanaf zijn jeugd alles gedaan heeft wat God geboden heeft. Jezus krijgt hem lief staat er en zegt: dan is het enige dat je nog hoeft te doen je bezittingen te verkopen en het geld te geven aan de armen. En vervolgens gaat de man terneergeslagen weg, want hij had namelijk veel bezittingen.

En dan zegt Jezus: ‘Wat is het moeilijk voor rijken om het koninkrijk van God binnen te gaan.’ De leerlingen schrikken van zijn woorden en Jezus herhaalt ze en zegt, en let goed op: ‘Kinderen, wat is het moeilijk om het koninkrijk van God binnen te gaan.’ De leerlingen die eerst de kinderen tegenhielden worden nu door Jezus zelf aangesproken als kinderen. Zijn als een kind heeft dus iets met rijkdom te maken, of scherper gezegd: bezittingen. Misschien doelt Jezus daar vooral op: dat kinderen geen bezittingen hebben. Dat ze niet gebonden zijn aan bezit, status, geld. Zij hebben hun leven gekregen en zijn het leven nog volop aan het ontdekken, maar ze hebben niet, ze zijn, als een kind. Zij zijn de laatste generatie. Niet voor niets besluit Jezus zijn betoog met: ‘Vele eersten zullen de laatsten zijn en vele laatsten de eersten.’

Laat de kinderen er dus door, verhinder ze niet. En zet je in voor kinderen die in gevaar zijn. Omdat ze niets hebben, de toekomst ook niet, als wij er niet voor ze zijn. Wij hebben van alles en dat maakt ons rijk. Laten we wat we hebben gebruiken om te kunnen zijn als een kind. Want wat we hebben, hebben we gekregen, net als de kinderen, tot een zegen.