dinsdag 23 augustus 2011

Preek 31 juli 2011: Alleen barmhartig

Tekst: Nehemia 9: 15-20 en Mattheüs 14: 1-21

Podcast/geluidsfragment

Bij overbekende verhalen is het altijd de vraag hoe je die weer als nieuw kunt laten klinken. Zeker wanneer het verhalen zijn die in verschillende evangeliën staan, waardoor ze ook nog eens met een grotere regelmaat terugkomen. Zoals bij het verhaal van de wonderbaarlijke broodvermenigvuldiging. Je kunt je dan focussen op verschillen, en daaruit bepaalde aspecten van het verhaal naar voren halen. Maar je kunt ook kijken naar de plaats die het verhaal heeft in het Evangelie waar je dan uit leest en overweegt. En in het geval van vandaag betreffen het zelfs twee verhalen die elkaar opvolgen. Ik heb ervoor gekozen niet uit de verhalen te kiezen, maar juist te kijken naar de verbinding tussen deze twee overbekende verhalen. Wat heeft die verbinding te zeggen over Jezus?

Tussen de twee verhalen over de dood van Johannes de Doper en de wonderbaarlijke spijziging zit een verbindingsstukje. Vers 13 en 14. Daar staat: 13 Toen Jezus hiervan hoorde, week hij per boot uit naar een afgelegen plaats waar hij alleen kon zijn. Maar de mensen kwamen het te weten, en vanuit de steden volgden ze hem over land. 14 Toen hij uit de boot stapte en de grote menigte zag, voelde hij medelijden met hen en hij genas hun zieken.

Het is een stukje waar je misschien gauw overheen zou lezen. Maar vaak zijn het dit soort stukjes die het kader bepalen van de verhalen die daaromheen verteld worden.

Waarvan hoorde Jezus eigenlijk? Strikt volgens het verhaal hoorde hij van de dood van Johannes de Doper. Die was onthoofd na een morbide inlossing van de belofte van Herodes aan zijn dochter. Maar dat zal niet het enige zijn dat Jezus oppikte. Hij zal ook hebben voorzien dat er op het hof ook over hem gesproken wordt in relatie tot Johannes. Of, zoals het verhaal begint: 1 In die tijd hoorde ook Herodes, de tetrarch, over Jezus vertellen, 2 en hij zei tegen zijn hovelingen: ‘Dat moet Johannes de Doper zijn; hij is opgestaan uit de dood en daardoor beschikt hij over zulke wonderbaarlijke krachten.’ Jezus was dus voor Herodes een Johannes in het kwadraat.

En Jezus had Johannes heel hoog zitten. Niet alleen liet hij zich volgens het Mattheüs evangelie door hem dopen. Hij noemt hem in hoofdstuk 11 ook een profeet, zelfs meer dan dat, zegt hij. Maar Johannes is voor Jezus ook een overgangsfiguur. Jezus zegt: “Sinds de dagen van Johannes de Doper wordt het koninkrijk van de hemel door geweld bedreigd en proberen sommigen er zelfs met geweld beslag op te leggen. Want de profetieën van alle profeten en van de wet reiken tot de dagen van Johannes.”

De beer is los, zou je kunnen zeggen. Deze man in kemelharen pij is ongeremd, en bereidt geen geasfalteerde paden voor Jezus, maar een woeste keienweg waarin wordt afgerekend met al het kwade dat met de wet en de profetieën in de hand wordt gelegitimeerd.

Maar deze weg houdt op. Johannes is niet meer. Met het geweld, dat Jezus voorzag, is Johannes omgebracht. Met diens dood komt de dood van Jezus dichterbij. Op zich reden genoeg voor Jezus om zich terug te trekken. De vraag is alleen of we daarmee de volle betekenis van dit verbindingsstukje te pakken hebben. Waarom wilde Jezus naar een afgelegen plek om alleen te zijn? Vanuit menselijk perspectief kun je je heel veel voorstellen bij het terugtrekken van Jezus, maar dat menselijk perspectief vindt de bijbel op zich niet zo interessant. De bijbel gaat immers op zoek naar de verbinding tussen mens en God, in het bijzonder bij deze mens. En deze mens, Jezus, staat in dit verhaal niet aan de kant van de mens, maar aan de kant van God. In relatie tot Johannes is Jezus degene die komen zou. Als Johannes via diens leerlingen aan Jezus vraagt in hoofdstuk 11: ‘Bent u degene die komen zou of moeten wij een ander verwachten’, antwoordt Jezus: ‘Zeg tegen Johannes wat jullie horen en zien: blinden zullen weer zien en verlamden weer lopen, mensen met huidvraat worden gereinigd en doven kunnen weer horen, doden worden op gewekt en aan armen wordt het goede nieuws bekend gemaakt. Gelukkig is degene die aan mij geen aanstoot neemt.’

Dat Jezus dus zieken geneest nadat mensen hem weer gevonden hebben, duidt erop dat hij daar niet zit als aangeslagen mens onder de mensen, maar als aangeslagen mens van God. En toch, hij krijgt medelijden met de mensen die hem vinden en geneest hun zieken. En vervolgens geeft hij hun te eten. Het doet denken aan het hemelse manna, dat het volk Israël in de woestijn kreeg na de bevrijding uit Egypte. De eerste lezing uit Nehemia herinnert daar ook aan. De teneur van die lezing is: wat mensen ook deden, u, God, liet ons niet alleen. Hoezeer ze zich ook afkeerden van God, een andere leider aanstelden, en zelfs terugverlangden naar de slavernij; u, God, verliet ons niet.

Is dat helemaal waar? Een rare vraag misschien, maar ik bedoel daarmee: is dit een complete weergave van wat er toen in die woestijn gebeurde? Ja, naar het resultaat gemeten is het waar: God heeft hen niet verlaten. Maar wat gaat eraan vooraf? In Exodus 32 en 33 is te lezen hoe God worstelt in woede met het volk dat Hij onhandelbaar noemt. Ze vervaardigen zich een gouden stierkalf, dat ze ook nog eens toedichten dat het dat stierkalf was dat hen uit Egypte had geleid. Als Nehemia zegt: ‘Maar liefdevol als u bent, hebt u hen zelfs toen, daar in de woestijn, niet verlaten’ – dan zou je haast de indruk krijgen dat God uit liefde enkel met zijn hand over zijn hart streek. Maar dat is verre van het geval. Als God het volk verder stuurt naar het beloofde land, zegt Hij in hoofdstuk 33: ‘Maar ik trek niet met jullie mee, want jullie zijn een onhandelbaar volk en ik zou jullie daarom onderweg doden.’ Het is Mozes die God uiteindelijk wel zover krijgt met zijn volk mee te trekken, als hij zegt: ‘Als u niet zelf meegaat, laat ons dan niet verder trekken. Hoe zou moeten blijken dat u mij goedgezind bent, mij en ook uw volk, tenzij u met ons meegaat? Alleen dan nemen wij immers een bijzondere plaats in onder de volken die de aarde bewonen.’ God zei toen tegen Mozes: ‘Ik verzeker je dat ik zal doen wat je vraagt, want ik ben je goedgezind en ik heb je uitgekozen.’

We kunnen dus niet echt zeggen dat God zomaar het volk niet verlaat. Dus in de herinnering aan het hemelse manna in de woestijn, waarin het verhaal van de broodvermenigvuldiging staat, is het best logisch te denken dat het terugtrekken van Jezus ook een terugtrekkende beweging van God is. God wordt alleen gelaten door de mensen die zijn profeet Johannes vermoorden, net zoals het volk Mozes opzij schoof bij het maken van het gouden kalf. Jezus wil dan ook alleen zijn en trekt zich terug op een afgelegen plek.

Maar wat gebeurt er dan? Het frappante is dat hier Jezus ook de pas wordt afgesneden. Zoals Mozes God de weg versperde om het in zijn toorn te ontbranden, zo snijden de mensen hier Jezus de pas af op weg naar een afgelegen plek. Want er staat dat hij de menigte zag ‘toen hij uit de boot stapte’.

Wat gebeurt er vervolgens? Jezus voelde medelijden. Tja, dat is een beetje mager vertaald. Het gaat hier niet om medelijden in een algemene menselijke zin, maar om barmhartigheid. Barmhartigheid is een woord waarin zowel in onze taal als in het oorspronkelijke woord van het hebreeuws van het oude testament het woord ‘baarmoeder’ zit. Het gaat om een intense, inwendige, lijfelijke emotie waar het hele lichaam mee gemoeid is. Niet iets dat alleen maar van buiten naar binnen komt, maar vooral van binnen naar buiten. En als de bijbel over barmhartigheid van God spreekt, dan zit daar altijd een omkering in. Jezus keert zich om van de afzondering die hij wilde naar de mensen die op hem een appèl doen.

En wat doet Jezus dan? Hij genas de zieken. Hij pakt daarmee de lijn op van Johannes de Doper, toen Jezus aan hem antwoordde dat Jezus degene was die zieken zou genezen. Oké, God verlaat zijn mensen niet, dat klopt, maar er was wel een omkering nodig. En dat gebeurt in God zelf. Het zijn mensen of een enkele mens, zoals Mozes, die Hem de weg versperren, maar uiteindelijk is het iets in God, zijn Barmhartigheid, zijn innerlijke beroering om de mens, die Hem weer naar ons toekeert. Zoveel houdt Hij van ons, overvloedig, zoals de wonderbare spijziging laat zien. Maar Hij doet dat niet zomaar. Niet vanwege ons, maar wel om ons, vanuit Zijn Liefde. En met een appèl ook aan ons allen. Vijfduizend man werden er gevoed. Vijfduizend delen in de vreugde van de Thora, de wet van Mozes. Het is het brood van de vijf boeken van Mozes.

De maaltijd krijg je niet zomaar. Niet vanwege ons, maar wel om ons, uit Gods liefdevolle Barmhartigheid. Dat mag ons dankbaar stemmen. We moeten God niet voor lief nemen in zijn overvloedige liefde voor ons. Anders hebben we geen poot om op te staan. Maar God is ons barmhartig. Goddank.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten