maandag 5 september 2011

Preek 4 september 2011: Samen, om te leven

Tekst: Ezechiël 33: 7-11 en Mattheüs 18: 1-14

Podcast/geluidsfragment

Vandaag vieren we weer Avondmaal. Twee maanden geleden hadden we reden genoeg om dat niet te doen. Vandaag hebben we reden genoeg om dat weer wel te doen. En eigenlijk is de reden dezelfde. Zowel toen als vandaag gaat het erom dat het belangrijk is stil te staan bij de gemeenschap als we die vieren tijdens het Avondmaal. Het Avondmaal is niet iets individueels, ook al staan we individueel in de rij. Het Avondmaal speelt zich af binnen de gemeenschap zoals we hier zitten. We vieren het met elkaar. Het Avondmaal speelt zich af binnen de gemeenschap, en het is dus ook die gemeenschap die op het spel staat. En als iets de gemeenschap verdeelt straalt dat onherroepelijk af op de viering van het Avondmaal en is de vraag gerechtvaardigd: weet je wel wat je aan het doen bent?

Het stellen van die vraag is op zich voldoende om het Avondmaal vandaag juist wel weer te kunnen vieren. Want het gaat er niet om dat je perfect moet zijn als gemeenschap; en dat zijn wij ook niet. Het gaat erom dat je weet wat je doet. Als Paulus zegt dat je waardig moet zijn om aan het Avondmaal te gaan, dan gaat het daarom. Niet om een dreigement waarin je het mes op de keel wordt gezet, maar om bewustwording dat je niet zomaar het recht hebt om Avondmaal te vieren.

Zo ga je ook niet om met de gastheer en gastvrouw als je ergens uitgenodigd wordt voor een maaltijd. Je neemt die maaltijd niet voor lief, maar realiseert je dat je gast bent. En een gast weet dat hij niet moet doen alsof hij thuis is, hoezeer de gastheer en gastvrouw daarop kunnen aandringen. Nee, je kunt je wel thuis voelen, maar je blijft gast. En dat vraagt een bepaalde houding. Een houding waarin je laat zien dat de gemeenschap, en dus ook de maaltijd, niet van jou is, maar dat je je bewust ervan bent dat je uitgenodigd bent. En wanneer er iets tussen de verschillende gasten speelt, dan is het zaak dat de gasten daar op een waardige manier richting elkaar mee omgaan. Het moet niet de maaltijd beïnvloeden. Niet voor de andere gasten, en niet voor de gastheer- of vrouw. Dan zet je jezelf op de voorgrond en eigen je je de maaltijd toe. Je bepaalt immers de sfeer van de maaltijd. Daarom past een zekere bescheidenheid.

Natuurlijk is het niet de bedoeling dat alles wat er tussen gasten speelt onder het tapijt moet worden geveegd. Dan voeren we met zijn allen een toneelstukje op. En het Avondmaal is geen toneelstukje. Hoezeer het Avondmaal ook een gedachtenismaal is, waarbij we terugdenken aan het Laatste Avondmaal van Jezus, het is geen toneelstukje van iets dat vroeger is gebeurd. Het Avondmaal speelt zich nu af. En net als elke maaltijd waarbij je wordt uitgenodigd met andere gasten speelt het zich af op een bepaalde tijd en plaats. En die tijd en plaats beïnvloedt de maaltijd natuurlijk wel degelijk. En dat is ook goed. Er gebeuren dingen in het samenspel van mensen, net zozeer als er in het leven van individuele mensen ook dingen gebeuren, en die bepalen hoe je aan het Avondmaal gaat. Hierdoor zitten we altijd anders aan de maaltijd met elkaar. Dat hoeven we niet onder stoelen of banken te steken. Zoals je je vandaag voelt, met zorgen en vreugden, met verdriet en geluk, maar ook met onderlinge moeite, teleurstelling en zelfs boosheid; zo ga je aan een maaltijd en ook aan het Avondmaal. En dat is goed. Zo is het leven; en in dat leven worden we genodigd tot het Avondmaal.

Wat wel blijft staan is dat de Maaltijd van de Heer ons wel stilzet bij hoe we ons voelen. En dat die gevoelens er weliswaar mogen zijn, maar dat ze niet op zichzelf kunnen bestaan als je aan de Maaltijd meedoet, omdat je ook niet op jezelf bestaat. Je leeft met elkaar. Sommigen kun je kiezen, maar de meesten krijg je erbij. En met die mensen zul je de Maaltijd van de Heer moeten vieren, samen. Als je de Maaltijd wil vieren, dan samen. En anders niet. Dat kan moeilijk zijn, en dat begrijpt de Gastheer, maar dat mag dan niet om de voorgrond treden, want dan beledig je de Gastheer.

Zo mogen we er allemaal met onze individuele levens er zijn en aangaan aan het Avondmaal. Met wat ons bezighoudt worden wij uitgenodigd om samen Avondmaal te vieren. En daarom vieren we de Maaltijd van de Heer vandaag weer wel. Omdat we erbij stil hebben gestaan dat we gasten zijn met alles wat ons bezig houdt. En dat die Maaltijd daarom niet vanzelfsprekend is. Christus nodigt ons, en wij zijn de gasten. En als je gast kunt zijn, ben je van harte uitgenodigd.


Met dit eerste deel van de preek zijn we er nog niet. Want met een half oor zou je de indruk kunnen krijgen dat je als individu ondergeschikt bent aan de gemeenschap. En dat is maar de helft van het verhaal. De andere helft lezen we in de lezingen van vandaag. Verschillende woorden klinken op zichzelf best hard, maar in zijn verband zijn ze liefdevol. Waar het in beide lezingen om gaat is dat God niet individuele mensen wil afschrijven omwille van de gemeenschap. Wij hoeven op onszelf niet te slikken of te stikken omwille van de gemeenschap. God hecht net zoveel waarde aan de gemeenschap als aan ons allemaal als individu. Hij schrijft niemand van ons af. Ook jou niet, ook niet als je in de knoop zit met mensen om je heen. Maar Hij wil ook niet dat wíj mensen afschrijven.

Toch klinken de lezingen in eerste instantie best hard. Alsof individuele leden de wacht moeten worden aangezegd of anders verwijderd moeten worden. Laat dan allereerst gezegd zijn dat beide lezingen zo hun verleden hebben in hoe we ze zijn gaan beluisteren. De lezing van Ezechiël klinkt in eerste instantie heel beklemmend. ‘Als ik (zegt God) tegen een slecht mens zal zeggen dat hij sterft, en jij zegt hem niet dat hij een andere weg moet inslaan, dan zal hij sterven door zijn eigen schuld, maar jou zal ik voor zijn dood ter verantwoording roepen.’ Poeh. Het schijnt een tekst te zijn die in orthodoxe kringen hun predikanten wordt voorgehouden, reden waarom de spreekwoordelijke ‘hel en verdoemenis’ altijd van de kansel klinken. Wie dat van hieruit oprecht doet, zal de angst voelen dat hij tekort zal schieten in het aanspreken van de schapen de hem zijn toevertrouwd. Een vreselijke last lijkt me dat. De vraag is of God dat zo bedoelt.

Ook de Evangelie-lezing klinkt hard in eerste instantie als Jezus zegt: ‘Wee de wereld met haar valstrikken’ en Hij het beter acht een voet of hand af te hakken of een oog uit te rukken, wanneer die je afbrengen van de goede weg. Het is een tekst die ons in verlegenheid brengt in discussies over de gewelddadige kanten van de Islam, waarin in bepaalde kringen deze praktijken bestaan. De vraag is echter of Jezus dat zo bedoelt.

Veel eerder dan dreigementen met dood of verminking is dit bedoeld: God wil alles op alles zetten om mensen te behouden voor het leven, en vraagt ons dat ook te doen. Dat is voor hem een actieve strijd op leven en dood. En God verdraagt het niet als wij het laten gebeuren dat mensen van het leven af komen te staan, of een oordeel over zich afroepen. God zegt bij monde van Ezechiël: ‘Zo waar ik leef – spreekt God, de Heer – de dood van een slecht mens geeft me geen vreugde, ik wil dat hij een andere weg inslaat en in leven blijft.’ God spoort ons aan om nimmer in een Jona-achtige houding te vervallen, waarin we hopen dat anderen in hun eigen sop gaarkoken of hun verdiende loon krijgen. Zo zit God niet in elkaar, en zo moeten wij niet in elkaar zitten. Het kwade dat door ons mensen gaat moet actief bestreden worden. En we moeten het nooit personificeren in anderen alsof zij de personificatie zijn van het kwaad. Nee, het kwaad zit in ons allemaal, en het is ons aller taak in onszelf, en in anderen, dat kwaad weg te snijden. Dat kan pijnlijk zijn, en je een spreekwoordelijk oog, hand of voet kosten, maar het is de enige weg naar het leven.

Daarom neemt Jezus ook geen genoegen met 99 schaapjes op het droge, maar zoekt hij die ene. In wereldlijk perspectief zijn gemeenschappen vaak geneigd de rijen te sluiten en individuen buiten te sluiten, maar in een kerk kan dat nimmer het geval zijn. Net zoals wijzelf God nodig hebben om te kunnen leven, zo hebben anderen dat ook. Daarom is in de lezing van Ezechiël het lot van anderen verbonden met dat van onszelf. We zitten in hetzelfde schuitje, of in dit gebouw, in hetzelfde Schip.

In dat perspectief van hetzelfde schuitje is het ook bedoeld dat anderen moeten worden aangesproken, zoals Ezechiël zegt, en na de Evangelielezing Jezus ook. Je bent nooit, individueel of als gemeenschap, eigenaar van het goede of bepaalde principes. Uiteindelijk zijn we allemaal afhankelijk van de genade van God. Wij hebben niet het recht om te oordelen, maar wel de plicht om te zoeken naar het goede. In iedereen en voor iedereen. Want we zitten allemaal in hetzelfde Schip. Met Christus aan het roer. En niemand anders. Hij wil dat wij in leven blijven. Daarvoor zijn er, maken we op uit vers 10, zelfs engelen bij God voor ons, boodschappers van de hemel, omdat Hij te allen tijde wil voorkomen dat wij zijn liefdevolle boodschap niet zouden horen. Opdat wij leven en zo kunnen aangaan aan Zijn Maaltijd.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten