maandag 7 november 2011

Paulus zoekt een duurzame relatie (preek 6 november 2011)

Tekst: Jesaja 48: 17-21; 1 Thessalonicenzen 3: 1-13 en Mattheüs 25: 14-30

Podcast/geluidsfragment

Het is al even geleden dat we gelezen hebben uit de eerste Thessalonicenzenbrief. Het is het oudste document dat in het Nieuwe Testament staat. En de brief is geschreven door Paulus. Het is dus ook zijn eerste brief in de bijbel.

Uit deze brief lezen we niet vaak, omdat hij niet zo heel sprekend is, en niet zoveel concreets te zeggen heeft. En toch is het boeiend eens een keer wat langer bij deze brief stil te staan. Want je merkt in de brief dat het allemaal nog zo nieuw. Het is allemaal nog erg onontgonnen terrein dat er gemeenten gesticht worden, dat ze daarna in stand moeten worden gehouden, en dat er contact met ze moet worden onderhouden. Hoe doe je dat? En wat kun je verwachten? En bovendien: er is zoveel tegenwerking dat het nog maar de vraag is of alle inspanningen blijvend resultaat zullen hebben. Er zijn vervolgingen, er zijn mishandelingen, er is tegenwerking, er is ongeloof, er is wantrouwen. En wat doet dat met je geloof als het nog zo in de kinderschoenen staat?

Je merkt gaandeweg de brief dat Paulus eigenlijk nog heel onervaren is. En dat merk je niet zozeer aan zijn daden; daar horen we eigenlijk niet zoveel over. Maar we merken het wel aan zijn emoties. Eerder in de brief spat de dankbaarheid ervan af. En die dankbaarheid vliegt alle kanten op. Hij is God dankbaar, hij is de gemeente dankbaar, hij is ook dankbaar voor wat hij en de zijnen hebben mogen doen. En je merkt dat hij al schrijvende nog een beetje aan het zoeken is. Wie kan hij waarvoor dankbaar zijn? Wat doet de gemeente, wat doet hij, en wat doet God? Hoe verhouden die drie zich tot elkaar? Dat zijn heel voorstelbare vragen als je met geloofsogen ook naar je eigen leven kijkt. Wat doe jij, wat doen anderen voor je, en wat doet God? Aan wie heb je te danken wat je bereikt hebt; aan jezelf, aan anderen, aan God? En dat is niet of/of. Dat is en/en. Maar hoe dan en in welke verhouding? Je mag trots zijn op jezelf, maar ook weer niet alles aan jezelf toeschrijven, en hoe zou je het bovendien hebben kunnen bereiken als niet God had meegewerkt? Voel je de spanning? Nou is er wel een christelijke nooduitgang: namelijk te zeggen dat de Geest van God alles heeft bewerkt in ons, maar daarmee is nog niet alle spanning weg, want werk je dan echt niet met een dubbele agenda?

We hebben de laatste keer dat we uit deze brief lazen ook gezien hoezeer Paulus bezig is om zijn eigen positie zo vorm te geven dat duidelijk wordt dat hij zijn werk niet doet voor eigen gewin. Hij neemt zelfs een baan om niet financieel afhankelijk te zijn. En hij probeert de schijn te vermijden dat hij een verborgen agenda heeft. Hoezeer anderen dat ook beweren. En tegelijkertijd probeert hij wel zijn gezag te vestigen als een getuige van Christus en zijn apostel. En hij gebruikt dan beelden voor zijn positie ten opzichte van de nieuwe gemeente van een voedster en een vader.

Vandaag zien we een andere onstuimige emotie van Paulus, namelijk die van de liefde. Na een voedster en een vader toont hij zich welhaast hier een minnaar, zoals hij praat over zijn gevoel voor de gemeente. Want hij is onzeker. Hij en zijn gemeente zijn op afstand van elkaar. En houdt de liefde dan wel stand? Is het ‘uit het oog, uit het hart’? Waar Paulus eerst praat over het geloof van de gemeente, praat hij daar later over samen met hun liefde, om daarna alleen nog maar over de liefde te praten. En het geloof krijgt zo een beetje de klank van trouw, wat het natuurlijk ook in zich heeft. Blijven zij hun geloof trouw, en daarmee ook de verkondiger van dat geloof? Of zou hun houding veranderd zijn? Zouden ze anders over Paulus zijn gaan denken? Zouden ze toch onder invloed van allerlei roddels toch zijn gaan geloven dat Paulus een dubbele agenda had? Het klinkt bijna als jaloersheid. Paulus weet dondersgoed dat het niet om hem gaat, maar om God, maar tegelijk vereenzelvigt hij zich zo met zijn boodschap, de boodschap van Jezus, en vereenzelvigt hij zich ook zo met de gemeente, dat hij het niet zou kunnen verkroppen als anderen tussen hen in komen staan. Maar het is niet alleen dat er een ander zou kunnen zijn. Paulus vreest ook dat als hij op afstand is, de gelovigen zullen voelen hoe moeilijk de weg is, die hij hen gewezen heeft. Misschien hadden zij het zich allemaal veel makkelijker voorgesteld. Alle tegenstand en tegenspoed zou hen ervan kunnen overtuigen dat het eigenlijk niets dan ellende is dat de weg van het geloof hen heeft gebracht. En dan zou het heel verleidelijk zijn om zonder Paulus wat rustiger vaarwater op te zoeken.

O, Paulus kan het niet langer uithouden, schrijft hij, en daarom stuurt hij Timoteüs, omdat hij zelf niet in staat is te komen. En wat is hij verheugd als hij hoort, zegt hij, ‘hoe u er even vurig naar verlangt ons te zien als wij u.’ Gerustgesteld is Paulus. Mocht hij niet wat meer vertrouwen hebben? Daar zal hij in het prille begin van die relatie nog weinig houvast voor hebben gehad. Ja, in het geloof in God had hij het kunnen vinden, ja natuurlijk. Maar hij zit er met heel zijn mens-zijn in, en voelt hoe graag God ook deze mensen vasthoudt. En hoe onzeker het allemaal nog is. Maar hij zoekt niet zozeer naar zekerheid voor zichzelf. Hij zoekt naar een duurzame relatie. Die zekerheid heeft hij nog niet. Of, moet ik zeggen, is hij nu gerustgesteld dat de gemeente wel degelijk in is voor een duurzame relatie. Als de gemeente aan allerlei verleidingen bloot zou hebben gestaan, zich door allerlei impulsen zou laten leiden, dan zou er een duurzame relatie er niet inzitten.

En als er geen duurzame relatie in zit, zou het voor Paulus voelen dat al zijn inspanningen tevergeefs zijn geweest. Daarom gebruikt hij zulke grote woorden als in vers 5: ‘Ik wilde weten of uw geloof standhield, want ik was bang dat de verleider u had verleid en onze inspanningen voor niets waren geweest.’ Als dat zo zou zijn geweest was Paulus niet te troosten geweest door te zeggen dat hij en zijn geliefde gemeente toch een mooie tijd met elkaar hebben gehad, maar dat het niet zo mocht zijn; nee, voor Paulus is dan alle inspanningen voor niets geweest. Paulus zoekt een duurzame relatie; en als hij die niet zou hebben gevonden bij de gemeente omdat hun liefde verslapt was, dan zouden zijn inspanningen voor niets zijn geweest.

In dat licht is het goed ook eens te kijken naar de knecht met die één talent in bruikleen kreeg. Waar Paulus zich in de brief bedient van verschillende beelden voor zijn verhouding tot de gemeente, is Jezus vrij uniform: ook in deze gelijkenis gaat het over een heer, en in dit geval zijn knechten. Stel je in het licht van die liefdesrelatie die we zojuist beschreven eens voor hoe de reactie van de laatste knecht overkomt. ‘Heer, ik wist van u dat u streng bent, dat u maait waar u niet hebt gezaaid en oogst waar u niet hebt geplant, en uit angst besloot ik uw talent te begraven: alstublieft, hier hebt u het terug.’ Interessant is deze opmerking vanuit wat we aan het begin zeiden over de rolverdeling, als ik het zo mag noemen: wat is je eigen rol, wat die van anderen, en wat die van God in wat je bereikt? En deze knecht is zo op zichzelf gericht, en wil zo zelfstandig zijn, dat hij zelfs naast zich neerlegt wat hij krijgt aangereikt. En hij zegt in feite: ‘Denk niet dat u ergens recht op hebt, omdat u mij dat talent gegeven hebt. Denk niet dat ik me op enigerlei wijze uitlever aan u.’ En de heer uit de gelijkenis is getergd en gekwetst in zijn liefde. Hij zegt met zoveel woorden: ‘Had dan minimaal het talent voor jezelf gebruikt en er je voordeel mee gedaan. Dan had je me tenminste nog dankbaar kunnen zijn met de rente die je erover kreeg.’ Een gekwetste liefde…

U begrijpt, hoezeer Paulus ook als een minnaar kan klinken in zijn brief; het is slechts een van de beelden waarmee hij zijn gevoel tot de gemeente wil laten spreken. Maar het is een overtuigend beeld. Het gaat hem niet om hemzelf, maar wel om een gelijkgezindheid. Hij wil zeker weten of de gemeente hetzelfde voelt. Want hij voelt dat hij dan gesterkt wordt in zijn geloof. Hij voelt dat hij opleeft. Geloof beleef je niet alleen op jezelf; je voelt hoezeer het opleeft als je het met mensen kunt delen. Anders blijft het zo op zichzelf staan. Geloof heeft het in zich dat het beantwoord wil worden. Net zoals liefde beantwoord wil worden. En zo niet, dan blijft het geloof alleen en koel achter, en wordt het niet aangevuurd. Daarom is het goed dat we hier nu ook samenzijn. Om in dat samenzijn te ervaren dat ons geloof beantwoord wordt.

En in die gelijkgezindheid komt de gemeente samen rondom de tafel. Die delen we met elkaar. In al onze verscheidenheid. Om gevoed te worden en elkaar te voeden. Dat is niet zomaar een toevallige samenkomst van mensen. De Maaltijd werd in de vroege kerk niet voor niets een agapè-maaltijd genoemd, een liefdesmaaltijd. Niet bij kaarslicht, hoewel, er brandt er één, maar omdat het een maaltijd is die georganiseerd wordt rondom een gelijkgezind gevoel bij Jezus te willen horen. De voornaamste liefde die hier bedoeld is is niet de liefde tot elkaar, maar de liefde voor God. En vanuit die liefde worden we als vanzelf aangespoord om die liefde naar elkaar vorm te geven. ‘Moge de Heer’, sluit Paulus af, ‘uw liefde voor elkaar en ieder ander groter maken, zodat uw liefde even overvloedig wordt als onze liefde voor u. Moge de Heer u door die liefde kracht geven, zodat u zuiver en heilig voor onze God en Vader zult staan wanneer onze Heer Jezus komt met al zijn engelen.’

Geen opmerkingen:

Een reactie posten