zondag 29 januari 2012

Wat doe je met de oogst van het kerkenwerk? - preek 29 januari 2012

Tekst: 1 Korinthiërs 9: 1-18

Geluidsfragment/podcast

In de wereld na de opstanding en het heengaan van Jezus reist een opvallende apostel rond. Zijn naam is Paulus. Hij is opvallend, ja eigenlijk een vreemde eend in de bijt. En dan heb ik het niet eens zozeer over zijn boodschap. Ik heb het niet over de inhoud, maar over de vorm. Allereerst kan hij zich er niet op voorstaan dat hij een vriend van Jezus was. Paulus heeft Jezus voor zover wij weten nooit zien optreden of horen spreken. Nee, sterker nog, hij maakte zich sterk voor de vervolging van de eerste christenen. Hij was daar buitengewoon fanatiek in. Tot hij Jezus tegenkwam, ja toch, op de weg naar Damascus. Zijn houding tegenover Jezus draaide 180 graden om, en hij werd misschien wel de fanatiekste apostel onder de apostelen die Jezus gezien hadden. Paulus was dus erg kwetsbaar. Niet alleen door zijn boodschap, maar alleen al door de loop van zijn gelovig leven. Zijn geloofwaardigheid hing ervan af of mensen wilden aannemen dat Jezus hem, pas na diens heengaan, bij Zijn apostelen had gevoegd. En hem zo het gezag van een apostel had geschonken. Een vreemde eend in de bijt dus. Niet zomaar ‘een van ons’ waarvan we wisten dat hij dichtbij Jezus was, en daarna diens boodschap heeft doorverteld. Maar wel moet gezegd worden dat de boodschap die Paulus bracht aansloeg. En het was ook wel duidelijk dat dat niet Paulus’ verdienste was, maar iets dat ze ‘de werking van de heilige Geest’ zijn gaan noemen. De Geest waaide onder de jonge christelijke gemeenten. De mensen waren enthousiast, geïnspireerd. Dus er moest wel iets zijn met die Paulus; hij praatte met gezag, en niet op basis alleen van eigen kennis en kunde.

Maar er was nog iets. Hij wilde zich maar niet voegen in de normale gang van zaken hoe ontvangende geloofsgemeenschappen met rondtrekkende apostelen omgingen. Het was gebruikelijk dat rondtrekkende apostelen en profeten kost en inwoning ontvingen in de plaatsen waar zij hun boodschap verkondigden. En zoals dat gaat in geloofsgemeenschappen: dat was niet alleen gebruik, het was ook theologisch gefundeerd. Er waren niet alleen praktische redenen daarvoor, nee, mensen waren ervan overtuigd dat het zo moest vanwege hogere redenen. En daarmee was het meer een soort wet dan een gebruik geworden. En Paulus, die hield zich daar niet aan. Hij hoefde geen kost en inwoning. Hij hoefde geen inkomsten te ontvangen uit zijn werk voor de kerk. Nee, hij was zelfstandig, hij werkte, en hij wilde daarvoor niet afhankelijk zijn van de geloofsgemeenschap. Dat moet mensen een doorn in het oog geweest zijn. Want zo hoort het niet. En als het gebruik dat is ontstaan zelfs geloofsmatig gelegitimeerd is, nee, zelfs verplicht, dan ontstaat vanzelf de vraag of deze rare gast, die zo ongrijpbaar is, omdat hij onafhankelijk is, wel werkelijk een apostel kan zijn? Iemand, gestuurd door Jezus zelf.

Dit is de situatie waar Paulus zich in bevindt als hij het stuk van vandaag uit de eerste brief aan de Korinthiërs schrijft. Een best penibele situatie dus. Er zullen allerlei emoties spelen binnen de geloofsgemeenschap, als Paulus een stuk levensonderhoud niet aanneemt. Je kunt je voorstellen hoe mensen die jarenlang hun geloofsleraren onderhielden en opvingen, zich toch ook wat gepasseerd voelen. En dat zelfstandige van hem maakt hem wat ongrijpbaar. Paulus had immers een gewoon beroep, tentenmaker vertelt de historie, en was daarmee niet afhankelijk van de geloofsgemeenschap die hij diende. Dat maakte hem ongrijpbaar, en dat vinden mensen niet altijd prettig.

Maar anders dan zijn publiek was het voor hem niet zo’n strak theologisch principe waarmee hij tegen zijn publiek inging. Nee, hij beaamt hun theologische uitgangspunten zelfs. In vers 4 tot en met 11 onderstreept hij het recht dat hij heeft als apostel op levensonderhoud. En hij zou zelfs een echtgenote mogen meenemen op zijn reizen; iets wat een gemiddelde minister of staatssecretaris in onze tijd meteen moet verantwoorden… Hij onderstreept het zelfs met de wet van Mozes, die zegt: ‘U mag een dorsend rund niet muilbanden.’ Voor Paulus gaat het hier niet om een diervriendelijk voorschrift, zoals het vermoedelijk oorspronkelijk is bedoeld, maar om een beeld voor mensen. Met andere woorden: iemand mag genieten van de vruchten van zijn arbeid. En eerlijk is eerlijk: Jezus zei iets soortgelijks in zijn voorschrift uit Lucas 10, als hij de tweeënzeventig leerlingen uitzendt. Hij zegt: ‘Blijf in dat huis, en eet en drink wat men je aanbiedt, want de arbeider is zijn loon waard.’ Dus Paulus heeft gelijk als hij zegt: ‘Als wij geestelijke zaken onder u hebben gezaaid, is het dan teveel gevraagd dat we materiële zaken van u oogsten?’ Sterker nog: hij komt met een formulering die bijna als een kerkordelijke bepaling overkomt: ‘de Heer heeft bepaald dat zij door te verkondigen in hun levensonderhoud mogen voorzien.’

Maar nu komt het: hij doet het niet. En dat klinkt gek als je zijn verdediging van het gebruik hoort. Maar voor hem is het slechts een recht, en geen plicht. Hij is vrij om te kiezen. Daarom begint hij het hoofdstuk met de vragen: ‘Ik zou zelf niet vrij zijn? Ik zou geen apostel zijn?’ Bestaat vrijheid erin dat je je overgeeft aan de zorgen van anderen; en zou dat maken dat je apostel bent; omdat je als het ware eigendom bent de geloofsgemeenschap? Of gaat het echt alleen om de verkondiging van de boodschap van Jezus die maakt dat Paulus is wie hij is, namelijk apostel? Paulus, ja, hij is zelfstandig. Hij voorziet in zijn eigen onderhoud en daardoor heeft hij net als alle anderen in de geloofsgemeenschap meer aan zijn hoofd dan alleen de zaken van de geloofsgemeenschap en de verkondiging. Maar maakt hem dat een minder vrij mens? Maakt dat dat hij minder goed het gedachtegoed van de geloofsgemeenschap kan verkondigen?

Het frappante is dat deze kwestie in onze landelijke kerk onlangs actueel is geworden. In Zwolle is een predikant bevestigd die zijn traktement, zoals dat zo mooi heet, heeft geweigerd. Om een heel simpele reden: hij heeft het niet nodig. Hij werkt in deeltijd als bankdirecteur, en de andere tijd werkt hij als gemeentepredikant. De aarzelingen en de kritiek waren groot. Volgens een artikel in Trouw is er wel vier jaar over vergaderd of dat wel kon, en mocht het alleen op proef en met de uitdrukkelijke bepaling dat het nergens anders mocht gebeuren. De predikantenvakbond had toen al scherpe kritiek geuit. Het zou ongelijkheid geven tussen betaalde en onbetaalde predikanten, en, citaat: ‘de markt tussen gemeenten en predikanten bevuilen’. Toe maar. Later zag ik op Twitter een studiegenoot melden dat zij de collega in kwestie kent, en weet te vertellen dat als hij wel betaald had moeten worden, hij ook niet was aangenomen. Hij is extra. En een zegen voor die gemeente. Dus waar praten we over?

Maar de tekst van vandaag laat precies zien waar de discussie hier op stuk loopt. Niemand kan ter discussie stellen dat bij bepaalde functies binnen de kerk de werkers in hun levensonderhoud worden voorzien. Daar zijn goede gronden voor. Maar het is geen plicht dat aan te nemen. En de kern daarvan zit in vers 17: ‘Als ik het uit eigen beweging zou doen, zou ik recht op betaling hebben. Maar ik doe het niet uit vrije wil; deze opdracht is mij toevertrouwd?’ Is hij toch niet vrij dan? Jawel; vrij om zelf in zijn levensonderhoud te voorzien. Maar de opdracht is hem toevertrouwd. Hij doet zijn arbeid in de geloofsgemeenschap niet omdat dit een wijze is om in zijn onderhoud te voorzien. Hij is geroepen tot dit werk, en kiest ervoor om op een andere wijze in zijn levensonderhoud te voorzien, en daarin de gemeente niet tot last te zijn. Die opdracht is hem toevertrouwd.

En daar ligt ook de verbinding met het bredere kerkenwerk. We doen ons kerkenwerk omdat we ons daartoe geroepen voelen. En daar mogen we best van oogsten. En daar mogen we misschien ook best wel eens meer aandacht aan besteden. Als ik in onze gemeente kijk, dan vervult het mij van dankbaarheid en trots hoeveel mensen actief zijn in onze gemeente, en hoeveel mensen ook veel van hun tijd en energie steken in het kerkenwerk! Er gebeuren hele mooie dingen; en daar mogen we van genieten! En als er dan een keer iets stukloopt, dan is ook heel goed voelbaar dat die oogst is uitgebleven of teniet gedaan. We geven het beste van onszelf en zetten ons er ook voor in, en hoezeer we niet beloond hoeven te worden, toch is het zo dat de ploeger en de dorser beiden werken in de hoop op een aandeel in de oogst. We mogen zeker genieten van de oogst, maar het is niet datgene waar het om gaat. Het gaat erom dát we het doen, voor de kerk van Christus. En wat Paulus wil voorstaan is dat hij zijn werk in de kerk niet doet om een beloning op te kunnen eisen. Want die heeft hij al: dat hij het evangelie verkondigt zonder er iets voor terug te krijgen. De beloning zit in het werk en het genieten van het resultaat ervan zelf, niet in wat je ervoor terugkrijgt.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten