dinsdag 20 september 2011

Preek startzondag 18 september 2011: Heb lief

Tekst: Psalm 36 en Romeinen 12: 9-21

Podcast/geluidsfragment

Wat zullen we zeggen over de liefde? De verleiding en misschien ook het verlangen is groot om een groots en meeslepend verhaal af te steken over de romantische liefde, waarin net als in Hooglied de dimensie van de liefde van God en mens doorklinkt. Maar een dergelijk hoogverheven verhaal zou een gelijkgestemde reactie aan de uitgang kunnen geven: ik wou dat ik dat had. Of: ik wou dat ik dat kon.

Want liefde lijkt zo vaak onbereikbaar. Zelfs als je de vanzelfsprekendheid voelt van de liefde van iemand naast je of zelfs van een paar mensen meer om je heen; hoe onvanzelfsprekend en onbereikbaar kan de liefde vaak lijken? Hoe frustrerend kan het voelen dat het maar niet lukt om normaal om te gaan met die ene collega? Hoe liefdeloos zien we mensen met elkaar omgaan? Hoe makkelijk zien we mensen, zeker op internet, elkaar uitmaken voor van alles en nog wat? En hoe makkelijk is het om over anderen te praten zonder dat ze erbij zijn, of zonder dat jij erbij bent? Liefde, het is mooi. Maar wat kun je elkaar gauw pijn doen. Soms lijkt liefde op eieren lopen, zelfs in de dagelijkse omgang. Rekening met elkaar houden wordt zo wel erg behoedzaam door de porseleinkast manoeuvreren waarbij je wel iets om moet stoten. En zelfs wie van elkaar houden kunnen de onmogelijkheid ervaren om elkaar te bereiken omdat ieder voor zich te zeer vast zit in zijn eigen pijn, of om wat voor reden dan ook. En liefde, het kan je ook ineens ontglippen, soms zelfs ogenschijnlijk zonder enige aanleiding. Waar is de liefde gebleven?

Het tekent de pijn tussen twee of enkele mensen, of binnen een hele gemeenschap, als de liefde verdwijnt. Pijn om de mogelijkheid dat het gebeurt, pijn om de onmogelijkheid om het te voorkomen of te herstellen. Pijn om verlatenheid, eenzaamheid, miskenning, onbegrip en de ontgoocheling dat wat in liefde is gezaaid bruut wordt omgeploegd. Die pijn mag er zijn. Die pijn bepaalt ons bij ieders menselijke basisbehoefte om lief te worden gehad, omdat het niet goed is dat de mens alleen is.

Het is pas erg als er voor die pijn iets anders in de plaats gaat komen. Woede, kwaadheid, wraak. O, woede is zelfs nog begrijpelijk, het raast ook even lekker uit. Maar woede richt zich naar buiten, terwijl je binnenin alleen blijft met je pijn. Woede is vaak omgekeerde angst. Angst om pijn te worden gedaan, angst voor teleurstellingen, angst voor een reactie, angst voor de werkelijkheid misschien zelfs wel. Maar door de angst om te keren in woede duw je anderen juist weg, waardoor je juist alleen blijft, en onbegrepen en ongeliefd blijft. Zo herstelt een gemeenschap zich tussen twee of meerdere mensen niet.

Het stuk brief van Paulus aan de Romeinen lijkt een vermaning te zijn. En hoewel het dat in zijn vorm ook is, is het vooral een bemoediging. ‘Laat uw liefde oprecht zijn.’ Wanneer je het stuk teveel als een vermaning leest, dan kun je het gevoel krijgen dat je je negatieve gevoelens maar moet inslikken. En dan moet je ook nog blij zijn, en standvastig, zegenen en eensgezind zijn. Als dat de bedoeling zou zijn, kunnen we erop wachten dat frustraties naar boven komen en dat dan pas echt de beer los is. Waar Paulus denk ik wel voor wil waken is egoïsme. Daar bedoel ik dit mee: Paulus ontkent niet dat gevoelens van boosheid, of zelfs van vergelding en wraak, terecht zijn. Waar het misgaat is het moment waarop mensen in die gevoelens zichzelf centraal gaan stellen. Als Paulus zegt: ‘Wees verheugd over de hoop die u hebt, wees standvastig wanneer u tegenspoed ondervindt, en bid onophoudelijk’ dan wil hij ons uit onze eigen centrale positie halen en ons terugbrengen in de gemeenschap van mensen. Natuurlijk snap hij, en snapt God, dat er soms weinig reden is om blij te zijn, en voelt de hoop soms vervlogen, voelt het onmogelijk om zomaar over tegenspoed heen te stappen, en klinkt het ongepast vroom om maar te moeten blijven bidden. Maar Paulus wil van ons geen heiligen maken. Maar we vinden liefde alleen als we buiten onszelf treden en blijven vasthouden aan de hoop, zelfs als het tegen beter weten in is. Die hoop hoeft geen ontkenning te zijn van je eigen behoeften, maar mag je wel de kracht geven om die behoeften om te draaien naar iets goeds.

‘Zegen uw vervolgers’. Hoe wereldvreemd klinkt dat? Misschien laat het zich zo goed vertalen: laat het niet aan jezelf liggen. Het kwaad straft zichzelf wel. Is dat niet te gemakkelijk gezegd? Wel als je zelf in je wraakgevoelens blijft hangen. Maar van die gevoelens heb je zelf het meeste last. Dat is ook het frustrerende van haatgevoelens. Je zit er zelf het meeste mee, en het wordt steeds weer aangewakkerd als de ander, tegen wie je haat is gericht, er zich niets van aantrekt. Of: beter gezegd, je pijn niet erkent.

Daarom wil Paulus ons wegleiden van egoïsme. Want als je jezelf in het middelpunt zet, vang je zelf ook alle klappen op.

Doe het niet, zegt Paulus. ‘Stel, voor zover het in uw macht ligt, alles in het werk om met alle mensen in vrede te leven.’ Een waardevolle zin aan het begin van de Vredesweek. Maar meer nog een bemoediging. Stel alles in het werk om met alle mensen in vrede te leven; ja, voor zover het in uw macht ligt. Hoor je? Dit gaat niet om onhaalbare idealen. Het gaat Paulus niet alleen om de anderen, maar ook om ons. En nogmaals, dat betekent niet dat we onze gevoelens moeten inslikken, maar dat betekent dat we ze moeten onderzoeken, en moeten proberen om te buigen naar iets goeds. Kan dat? Ja, dat kan. ‘Wees verheugd door de hoop die u hebt, wees standvastig wanneer u tegenspoed ondervindt, en bid onophoudelijk.’ Dat gebed hoeft geen gebed te zijn over hoe goed u het allemaal gedaan hebt, maar daar kunt u uw gevoelens kwijt. En u kunt in gebed vragen dat God u helpt uw gevoelens om te buigen. En er is nog iets anders: waar kwaad vergolden moet worden, zal God het vergelden. Wie boter op zijn hoofd heeft zullen gloeiende kolen erbij geladen worden als je goed voor hem bent. Dat is het ombuigen waar ik het over had. Het gaat dan niet om genoegdoening van onze eigen wraakgevoelens, maar om het geloof dat de liefde zelf onderscheid maakt tussen goed en kwaad en recht en onrecht. En dat de liefde ons de erkenning geeft dat we mogen bestaan. Want uit liefde zijn we geboren, en uit liefde alleen kunnen we leven. Dat is een opdracht aan elkaar, maar ook aan onszelf. Dit zeg ik u: heb lief. De eerste Johannesbrief zegt: ‘Wij hebben Gods liefde, die in ons is, leren kennen en vertrouwen daarop. God is liefde. Wie in de liefde blijft, blijft in God, en God blijft in hem.

maandag 5 september 2011

Preek 4 september 2011: Samen, om te leven

Tekst: Ezechiël 33: 7-11 en Mattheüs 18: 1-14

Podcast/geluidsfragment

Vandaag vieren we weer Avondmaal. Twee maanden geleden hadden we reden genoeg om dat niet te doen. Vandaag hebben we reden genoeg om dat weer wel te doen. En eigenlijk is de reden dezelfde. Zowel toen als vandaag gaat het erom dat het belangrijk is stil te staan bij de gemeenschap als we die vieren tijdens het Avondmaal. Het Avondmaal is niet iets individueels, ook al staan we individueel in de rij. Het Avondmaal speelt zich af binnen de gemeenschap zoals we hier zitten. We vieren het met elkaar. Het Avondmaal speelt zich af binnen de gemeenschap, en het is dus ook die gemeenschap die op het spel staat. En als iets de gemeenschap verdeelt straalt dat onherroepelijk af op de viering van het Avondmaal en is de vraag gerechtvaardigd: weet je wel wat je aan het doen bent?

Het stellen van die vraag is op zich voldoende om het Avondmaal vandaag juist wel weer te kunnen vieren. Want het gaat er niet om dat je perfect moet zijn als gemeenschap; en dat zijn wij ook niet. Het gaat erom dat je weet wat je doet. Als Paulus zegt dat je waardig moet zijn om aan het Avondmaal te gaan, dan gaat het daarom. Niet om een dreigement waarin je het mes op de keel wordt gezet, maar om bewustwording dat je niet zomaar het recht hebt om Avondmaal te vieren.

Zo ga je ook niet om met de gastheer en gastvrouw als je ergens uitgenodigd wordt voor een maaltijd. Je neemt die maaltijd niet voor lief, maar realiseert je dat je gast bent. En een gast weet dat hij niet moet doen alsof hij thuis is, hoezeer de gastheer en gastvrouw daarop kunnen aandringen. Nee, je kunt je wel thuis voelen, maar je blijft gast. En dat vraagt een bepaalde houding. Een houding waarin je laat zien dat de gemeenschap, en dus ook de maaltijd, niet van jou is, maar dat je je bewust ervan bent dat je uitgenodigd bent. En wanneer er iets tussen de verschillende gasten speelt, dan is het zaak dat de gasten daar op een waardige manier richting elkaar mee omgaan. Het moet niet de maaltijd beïnvloeden. Niet voor de andere gasten, en niet voor de gastheer- of vrouw. Dan zet je jezelf op de voorgrond en eigen je je de maaltijd toe. Je bepaalt immers de sfeer van de maaltijd. Daarom past een zekere bescheidenheid.

Natuurlijk is het niet de bedoeling dat alles wat er tussen gasten speelt onder het tapijt moet worden geveegd. Dan voeren we met zijn allen een toneelstukje op. En het Avondmaal is geen toneelstukje. Hoezeer het Avondmaal ook een gedachtenismaal is, waarbij we terugdenken aan het Laatste Avondmaal van Jezus, het is geen toneelstukje van iets dat vroeger is gebeurd. Het Avondmaal speelt zich nu af. En net als elke maaltijd waarbij je wordt uitgenodigd met andere gasten speelt het zich af op een bepaalde tijd en plaats. En die tijd en plaats beïnvloedt de maaltijd natuurlijk wel degelijk. En dat is ook goed. Er gebeuren dingen in het samenspel van mensen, net zozeer als er in het leven van individuele mensen ook dingen gebeuren, en die bepalen hoe je aan het Avondmaal gaat. Hierdoor zitten we altijd anders aan de maaltijd met elkaar. Dat hoeven we niet onder stoelen of banken te steken. Zoals je je vandaag voelt, met zorgen en vreugden, met verdriet en geluk, maar ook met onderlinge moeite, teleurstelling en zelfs boosheid; zo ga je aan een maaltijd en ook aan het Avondmaal. En dat is goed. Zo is het leven; en in dat leven worden we genodigd tot het Avondmaal.

Wat wel blijft staan is dat de Maaltijd van de Heer ons wel stilzet bij hoe we ons voelen. En dat die gevoelens er weliswaar mogen zijn, maar dat ze niet op zichzelf kunnen bestaan als je aan de Maaltijd meedoet, omdat je ook niet op jezelf bestaat. Je leeft met elkaar. Sommigen kun je kiezen, maar de meesten krijg je erbij. En met die mensen zul je de Maaltijd van de Heer moeten vieren, samen. Als je de Maaltijd wil vieren, dan samen. En anders niet. Dat kan moeilijk zijn, en dat begrijpt de Gastheer, maar dat mag dan niet om de voorgrond treden, want dan beledig je de Gastheer.

Zo mogen we er allemaal met onze individuele levens er zijn en aangaan aan het Avondmaal. Met wat ons bezighoudt worden wij uitgenodigd om samen Avondmaal te vieren. En daarom vieren we de Maaltijd van de Heer vandaag weer wel. Omdat we erbij stil hebben gestaan dat we gasten zijn met alles wat ons bezig houdt. En dat die Maaltijd daarom niet vanzelfsprekend is. Christus nodigt ons, en wij zijn de gasten. En als je gast kunt zijn, ben je van harte uitgenodigd.


Met dit eerste deel van de preek zijn we er nog niet. Want met een half oor zou je de indruk kunnen krijgen dat je als individu ondergeschikt bent aan de gemeenschap. En dat is maar de helft van het verhaal. De andere helft lezen we in de lezingen van vandaag. Verschillende woorden klinken op zichzelf best hard, maar in zijn verband zijn ze liefdevol. Waar het in beide lezingen om gaat is dat God niet individuele mensen wil afschrijven omwille van de gemeenschap. Wij hoeven op onszelf niet te slikken of te stikken omwille van de gemeenschap. God hecht net zoveel waarde aan de gemeenschap als aan ons allemaal als individu. Hij schrijft niemand van ons af. Ook jou niet, ook niet als je in de knoop zit met mensen om je heen. Maar Hij wil ook niet dat wíj mensen afschrijven.

Toch klinken de lezingen in eerste instantie best hard. Alsof individuele leden de wacht moeten worden aangezegd of anders verwijderd moeten worden. Laat dan allereerst gezegd zijn dat beide lezingen zo hun verleden hebben in hoe we ze zijn gaan beluisteren. De lezing van Ezechiël klinkt in eerste instantie heel beklemmend. ‘Als ik (zegt God) tegen een slecht mens zal zeggen dat hij sterft, en jij zegt hem niet dat hij een andere weg moet inslaan, dan zal hij sterven door zijn eigen schuld, maar jou zal ik voor zijn dood ter verantwoording roepen.’ Poeh. Het schijnt een tekst te zijn die in orthodoxe kringen hun predikanten wordt voorgehouden, reden waarom de spreekwoordelijke ‘hel en verdoemenis’ altijd van de kansel klinken. Wie dat van hieruit oprecht doet, zal de angst voelen dat hij tekort zal schieten in het aanspreken van de schapen de hem zijn toevertrouwd. Een vreselijke last lijkt me dat. De vraag is of God dat zo bedoelt.

Ook de Evangelie-lezing klinkt hard in eerste instantie als Jezus zegt: ‘Wee de wereld met haar valstrikken’ en Hij het beter acht een voet of hand af te hakken of een oog uit te rukken, wanneer die je afbrengen van de goede weg. Het is een tekst die ons in verlegenheid brengt in discussies over de gewelddadige kanten van de Islam, waarin in bepaalde kringen deze praktijken bestaan. De vraag is echter of Jezus dat zo bedoelt.

Veel eerder dan dreigementen met dood of verminking is dit bedoeld: God wil alles op alles zetten om mensen te behouden voor het leven, en vraagt ons dat ook te doen. Dat is voor hem een actieve strijd op leven en dood. En God verdraagt het niet als wij het laten gebeuren dat mensen van het leven af komen te staan, of een oordeel over zich afroepen. God zegt bij monde van Ezechiël: ‘Zo waar ik leef – spreekt God, de Heer – de dood van een slecht mens geeft me geen vreugde, ik wil dat hij een andere weg inslaat en in leven blijft.’ God spoort ons aan om nimmer in een Jona-achtige houding te vervallen, waarin we hopen dat anderen in hun eigen sop gaarkoken of hun verdiende loon krijgen. Zo zit God niet in elkaar, en zo moeten wij niet in elkaar zitten. Het kwade dat door ons mensen gaat moet actief bestreden worden. En we moeten het nooit personificeren in anderen alsof zij de personificatie zijn van het kwaad. Nee, het kwaad zit in ons allemaal, en het is ons aller taak in onszelf, en in anderen, dat kwaad weg te snijden. Dat kan pijnlijk zijn, en je een spreekwoordelijk oog, hand of voet kosten, maar het is de enige weg naar het leven.

Daarom neemt Jezus ook geen genoegen met 99 schaapjes op het droge, maar zoekt hij die ene. In wereldlijk perspectief zijn gemeenschappen vaak geneigd de rijen te sluiten en individuen buiten te sluiten, maar in een kerk kan dat nimmer het geval zijn. Net zoals wijzelf God nodig hebben om te kunnen leven, zo hebben anderen dat ook. Daarom is in de lezing van Ezechiël het lot van anderen verbonden met dat van onszelf. We zitten in hetzelfde schuitje, of in dit gebouw, in hetzelfde Schip.

In dat perspectief van hetzelfde schuitje is het ook bedoeld dat anderen moeten worden aangesproken, zoals Ezechiël zegt, en na de Evangelielezing Jezus ook. Je bent nooit, individueel of als gemeenschap, eigenaar van het goede of bepaalde principes. Uiteindelijk zijn we allemaal afhankelijk van de genade van God. Wij hebben niet het recht om te oordelen, maar wel de plicht om te zoeken naar het goede. In iedereen en voor iedereen. Want we zitten allemaal in hetzelfde Schip. Met Christus aan het roer. En niemand anders. Hij wil dat wij in leven blijven. Daarvoor zijn er, maken we op uit vers 10, zelfs engelen bij God voor ons, boodschappers van de hemel, omdat Hij te allen tijde wil voorkomen dat wij zijn liefdevolle boodschap niet zouden horen. Opdat wij leven en zo kunnen aangaan aan Zijn Maaltijd.

dinsdag 23 augustus 2011

Preek 21 augustus 2011: Je kunt niet om het lijden heen

Tekst: Jesaja 51: 1-6 en Mattheüs 16: 21-24

Podcast/geluidsfragment

Van deze preek bestaat enkel een geluidsfragment en geen geschreven tekst. Hierboven is een link geplaatst naar het geluidsfragment.

Preek n.a.v. drama Noorwegen: 'Kun je werkelijk alles zeggen?'

In de afgelopen maanden heb ik in Waalwijk, Boxmeer, Geertruidenberg, Waalre en Tilburg de onderstaande overweging uitgesproken naar aanleiding van het drama in Noorwegen. Vanwege de vele reacties publiceer ik het opnieuw op mijn blog. Reacties zijn van harte welkom.

Tekst: Spreuken 18: 1 en 2 en Jakobus 3: 1-18

Podcast/geluidsfragment

Kun je werkelijk alles zeggen?

Kun je werkelijk alles zeggen, zonder dat dat consequenties heeft?

Kun je werkelijk alles zeggen, en de verantwoordelijkheid voor wat andere mensen met je woorden doen volledig bij hen laten?

U begrijpt, de aanleiding voor die vraag ligt in de verschrikkelijke gebeurtenissen in Noorwegen. Hoezeer de man zelf verantwoordelijk is voor zijn eigen daden en alleen handelde, zijn ideologie van een kruistocht tegen de Islam staat niet op zichzelf.

Het gaat mij er vanmorgen niet om iets te zeggen over deze ideologie en politieke stromingen die daarop zijn gebaseerd. Bij elke extremistische daad rijst deze vraag, of de daad werkelijk helemaal op zichzelf staat, of dat de dader is gevoed door woorden van anderen. Daarmee is hij nog steeds volledig verantwoordelijk voor zijn eigen daden. Maar zijn daad staat dan niet helemaal los van de sfeer of een klimaat in de wereld om hem heen.

Dat is moeilijk te verkroppen. We zetten het liefst een extremist buiten de deur en willen er niets mee te maken hebben. Maar we moeten eerlijk zijn en kijken in onszelf hoe zo’n daad heeft kunnen gebeuren in onze Europese samenleving. Het gaat hierbij om een belangrijk christelijk beginsel. In de beantwoording van de vraag hoe het kwaad in de wereld kon bestaan, heeft de vroeg christelijke kerk stelling genomen tegen de gnostiek. Deze beweging beschouwde de onvolmaakte wereld waarin wij leven als de schepping van een lagere godheid, terwijl de hogere God van liefde, die van het Nieuwe Testament, ons daar als het ware bovenuit moest tillen. Met andere woorden: als gelovige bevindt zich het kwaad dan buiten je. De vroege kerk nam daar stelling tegen: nee, het kwaad zit in onszelf. Dat is moeilijk te verkroppen, en daarom hebben wij ook verlossing nodig, maar het zit er. Hoeveel we ook goed proberen te doen, er mislukken dingen en de wereld blijft onvolmaakt. Maar het is deze wereld waarin, en niet waaruit, we verlost worden. Dus, terugkerend naar ons onderwerp, je kunt je er niet zo makkelijk vanaf maken door te zeggen dat dit extremisme buiten onze samenleving staat. We kunnen niet zeggen: het kwaad geschiedde buiten ons, nee, het gebeurde ín onze samenleving. En dat betekent dat ook al hebben we er helemaal niets mee, we moeten er wel iets mee.

En wat we ermee moeten cirkelt rondom de vraag: kun je werkelijk alles zeggen? Die vraag laat zich in het huidige debat moeilijk stellen. Het is bijna taboe. Als je vraagt of woorden geen consequenties hebben, dan laad je bijna de verdenking op je dat je zou zeggen dat anderen medeverantwoordelijk zijn voor zo’n verschrikkelijk daad. Maar daar gaat het niet om. Waar het om gaat is dat we zien dát woorden consequenties hebben. Mensen doen wat met woorden die anderen zeggen. En woorden die mensen zeggen doen andere mensen wat. De vraag is of de vrijheid van meningsuiting hetzelfde is als de vrijheid om alles te kunnen zeggen. Je mag alles vinden, dat staat buiten kijf. Maar is het verantwoordelijk om alles maar te zeggen?

Waar het mij vanmorgen om gaat is dat je weliswaar alles mag zeggen, maar dat je wel verantwoordelijkheid moet dragen voor wat je zegt. En dus mag je weliswaar alles zeggen, maar je kunt niet alles zeggen. Daarom zegt Jakobus ook dat leraren een strenger oordeel staat te wachten. Omdat wat ze zeggen consequenties heeft. En daar moeten ze zich goed bewust van zijn. Je kunt niet zomaar je eigen mening verkondigen, als die niet is gestoeld op inzicht in waar je over praat. Spreuken heeft gelijk als de dichter zegt: ‘Een zelfzuchtig iemand volgt alleen zijn eigen wil, hij gaat de strijd met alle wijsheid aan. Een dwaas is niet geïnteresseerd in inzicht, hij wil alleen zijn eigen mening kwijt.’

Soms heb ik het gevoel dat de vrijheid van meningsuiting gedegradeerd wordt tot een vuilnisemmer. Waarin iedereen maar zijn eigen mening kwijt moet kunnen. Los van wijsheid en van inzicht. Om de een of andere reden zijn we de vrijheid van meningsuiting gaan opvatten als iets dat volledig op zichzelf bestaat en waarvoor alles en iedereen moet wijken. Maar daar is de vrijheid van meningsuiting niet voor bedoeld. Het is niet de vrijheid van de speeltuin waarin alles mag, maar de volwassen vrijheid met een volwassen verantwoordelijkheid, waarin niet alles kan. We leven niet op onszelf, noch kunnen we zomaar van alles roepen over anderen.

Maar we doen het wel. En mensen zijn verontwaardigd als ze beknot worden in hun vrijheid. Maar het is opvallend dat mensen evenzeer verontwaardigd zijn als ze zelf onderwerp of lijdend voorwerp zijn van diezelfde vrijheid van meningsuiting. De toon in het maatschappelijk debat verhardt. We willen zelf alles kunnen zeggen, maar willen niet dat alles gezegd kan worden.

Nu zou dat niet eens zo erg zijn, als we er met elkaar over zouden kunnen praten. Maar juist dat lijkt in toenemende mate onmogelijk te zijn. De vrijheid die mensen nemen om hun eigen mening te kunnen zeggen, gaat niet gepaard met het nemen van verantwoordelijkheid voor het maatschappelijk debat. Een goed debat is een symfonie van een stem en een tegenstem, maar nu klinkt alles door elkaar. En de dirigent krijgt de schuld als het wordt stilgelegd. Wat is er toch aan de hand? ? Ik denk dat het antwoord hierin zit, dat ongemerkt er een sterke ideologisering plaatsvindt van de verschillende standpunten. Een ideologie is een compleet plaatje van de werkelijkheid. Over hoe we in de geschiedenis gekomen zijn tot nu en de problematiek van nu, hoe de verschillende groepen in de samenleving zich tot elkaar verhouden, en wat de gevaren en uitdagingen zijn voor de toekomst. Het mooie van een ideologie is dat je een compleet verhaal hebt. Het nadeel is dat dat hele verhaal niet meer op onderdelen is de bediscussiëren. Dit is het verhaal, punt uit. Ik merk in toenemende mate dat mensen niet meer in staat zijn kritisch naar hun eigen verhaal en uitgangspunten te kijken. En dat ze niet gehinderd door enige bredere kennis, aan hun eigen verhaal vasthouden als de complete werkelijkheid. Ze denken de wijsheid in pacht te hebben.

En daar waarschuwt Jakobus tegen. ‘Wie van u kan wijs en verstandig genoemd worden? Laat hij het daadwerkelijk bewijzen door een onberispelijk leven en door wijze zachtmoedigheid.’ Jakobus is de schrijver in de bijbel van ‘geen woorden maar daden’. Draai hem overigens niet om. Zeg niet dat hij bedoeld dat als je je maar fatsoenlijk gedraagt, je alles mag zeggen. Nee, in beide is wijsheid geboden. Dezelfde wijsheid die Spreuken stelt tegenover het zomaar verkondigen van je eigen mening zonder inzicht. En wijsheid komt niet van beneden, maar van boven. En als wij denken dat we zelf de wijsheid in pacht hebben, dan heeft de Waarheid het nakijken. Wie van ons kan wijs en verstandig genoemd worden? Laten we ons voor alles concentreren op een onberispelijk leven en wijze zachtmoedigheid. Niet geleid worden door jaloezie en egoïsme, maar vredelievend zijn, mild en meegaand.

Moeten we dan niet zeggen waar het op staat en kritisch naar de wereld kijken? Natuurlijk wel. Ook dat is verantwoordelijk zijn. Maar nooit vanuit onze eigen wijsheid, maar in openheid naar de Waarheid, alles onderzoekend en het goede behoudend. Niet gestoeld op meningen, maar op feiten. Want anders komt er helemaal geen vrede, maar iets anders dat zich nu al aan lijkt te dienen: een ideologische strijd. Een strijd tussen partijen die elkaar geen ruimte meer laten, die geen boodschap meer hebben aan elkaar, maar elkaar wel alles zeggen, waardoor de samenleving verhardt, geslotener wordt, en waardoor we de Waarheid verliezen. Dat staat er op het spel, en daarmee niet minder Jezus Christus zelf, die de Weg, de Waarheid en het Leven is. Voor ons, voor elkaar en voor de toekomst.

Preek 31 juli 2011: Alleen barmhartig

Tekst: Nehemia 9: 15-20 en Mattheüs 14: 1-21

Podcast/geluidsfragment

Bij overbekende verhalen is het altijd de vraag hoe je die weer als nieuw kunt laten klinken. Zeker wanneer het verhalen zijn die in verschillende evangeliën staan, waardoor ze ook nog eens met een grotere regelmaat terugkomen. Zoals bij het verhaal van de wonderbaarlijke broodvermenigvuldiging. Je kunt je dan focussen op verschillen, en daaruit bepaalde aspecten van het verhaal naar voren halen. Maar je kunt ook kijken naar de plaats die het verhaal heeft in het Evangelie waar je dan uit leest en overweegt. En in het geval van vandaag betreffen het zelfs twee verhalen die elkaar opvolgen. Ik heb ervoor gekozen niet uit de verhalen te kiezen, maar juist te kijken naar de verbinding tussen deze twee overbekende verhalen. Wat heeft die verbinding te zeggen over Jezus?

Tussen de twee verhalen over de dood van Johannes de Doper en de wonderbaarlijke spijziging zit een verbindingsstukje. Vers 13 en 14. Daar staat: 13 Toen Jezus hiervan hoorde, week hij per boot uit naar een afgelegen plaats waar hij alleen kon zijn. Maar de mensen kwamen het te weten, en vanuit de steden volgden ze hem over land. 14 Toen hij uit de boot stapte en de grote menigte zag, voelde hij medelijden met hen en hij genas hun zieken.

Het is een stukje waar je misschien gauw overheen zou lezen. Maar vaak zijn het dit soort stukjes die het kader bepalen van de verhalen die daaromheen verteld worden.

Waarvan hoorde Jezus eigenlijk? Strikt volgens het verhaal hoorde hij van de dood van Johannes de Doper. Die was onthoofd na een morbide inlossing van de belofte van Herodes aan zijn dochter. Maar dat zal niet het enige zijn dat Jezus oppikte. Hij zal ook hebben voorzien dat er op het hof ook over hem gesproken wordt in relatie tot Johannes. Of, zoals het verhaal begint: 1 In die tijd hoorde ook Herodes, de tetrarch, over Jezus vertellen, 2 en hij zei tegen zijn hovelingen: ‘Dat moet Johannes de Doper zijn; hij is opgestaan uit de dood en daardoor beschikt hij over zulke wonderbaarlijke krachten.’ Jezus was dus voor Herodes een Johannes in het kwadraat.

En Jezus had Johannes heel hoog zitten. Niet alleen liet hij zich volgens het Mattheüs evangelie door hem dopen. Hij noemt hem in hoofdstuk 11 ook een profeet, zelfs meer dan dat, zegt hij. Maar Johannes is voor Jezus ook een overgangsfiguur. Jezus zegt: “Sinds de dagen van Johannes de Doper wordt het koninkrijk van de hemel door geweld bedreigd en proberen sommigen er zelfs met geweld beslag op te leggen. Want de profetieën van alle profeten en van de wet reiken tot de dagen van Johannes.”

De beer is los, zou je kunnen zeggen. Deze man in kemelharen pij is ongeremd, en bereidt geen geasfalteerde paden voor Jezus, maar een woeste keienweg waarin wordt afgerekend met al het kwade dat met de wet en de profetieën in de hand wordt gelegitimeerd.

Maar deze weg houdt op. Johannes is niet meer. Met het geweld, dat Jezus voorzag, is Johannes omgebracht. Met diens dood komt de dood van Jezus dichterbij. Op zich reden genoeg voor Jezus om zich terug te trekken. De vraag is alleen of we daarmee de volle betekenis van dit verbindingsstukje te pakken hebben. Waarom wilde Jezus naar een afgelegen plek om alleen te zijn? Vanuit menselijk perspectief kun je je heel veel voorstellen bij het terugtrekken van Jezus, maar dat menselijk perspectief vindt de bijbel op zich niet zo interessant. De bijbel gaat immers op zoek naar de verbinding tussen mens en God, in het bijzonder bij deze mens. En deze mens, Jezus, staat in dit verhaal niet aan de kant van de mens, maar aan de kant van God. In relatie tot Johannes is Jezus degene die komen zou. Als Johannes via diens leerlingen aan Jezus vraagt in hoofdstuk 11: ‘Bent u degene die komen zou of moeten wij een ander verwachten’, antwoordt Jezus: ‘Zeg tegen Johannes wat jullie horen en zien: blinden zullen weer zien en verlamden weer lopen, mensen met huidvraat worden gereinigd en doven kunnen weer horen, doden worden op gewekt en aan armen wordt het goede nieuws bekend gemaakt. Gelukkig is degene die aan mij geen aanstoot neemt.’

Dat Jezus dus zieken geneest nadat mensen hem weer gevonden hebben, duidt erop dat hij daar niet zit als aangeslagen mens onder de mensen, maar als aangeslagen mens van God. En toch, hij krijgt medelijden met de mensen die hem vinden en geneest hun zieken. En vervolgens geeft hij hun te eten. Het doet denken aan het hemelse manna, dat het volk Israël in de woestijn kreeg na de bevrijding uit Egypte. De eerste lezing uit Nehemia herinnert daar ook aan. De teneur van die lezing is: wat mensen ook deden, u, God, liet ons niet alleen. Hoezeer ze zich ook afkeerden van God, een andere leider aanstelden, en zelfs terugverlangden naar de slavernij; u, God, verliet ons niet.

Is dat helemaal waar? Een rare vraag misschien, maar ik bedoel daarmee: is dit een complete weergave van wat er toen in die woestijn gebeurde? Ja, naar het resultaat gemeten is het waar: God heeft hen niet verlaten. Maar wat gaat eraan vooraf? In Exodus 32 en 33 is te lezen hoe God worstelt in woede met het volk dat Hij onhandelbaar noemt. Ze vervaardigen zich een gouden stierkalf, dat ze ook nog eens toedichten dat het dat stierkalf was dat hen uit Egypte had geleid. Als Nehemia zegt: ‘Maar liefdevol als u bent, hebt u hen zelfs toen, daar in de woestijn, niet verlaten’ – dan zou je haast de indruk krijgen dat God uit liefde enkel met zijn hand over zijn hart streek. Maar dat is verre van het geval. Als God het volk verder stuurt naar het beloofde land, zegt Hij in hoofdstuk 33: ‘Maar ik trek niet met jullie mee, want jullie zijn een onhandelbaar volk en ik zou jullie daarom onderweg doden.’ Het is Mozes die God uiteindelijk wel zover krijgt met zijn volk mee te trekken, als hij zegt: ‘Als u niet zelf meegaat, laat ons dan niet verder trekken. Hoe zou moeten blijken dat u mij goedgezind bent, mij en ook uw volk, tenzij u met ons meegaat? Alleen dan nemen wij immers een bijzondere plaats in onder de volken die de aarde bewonen.’ God zei toen tegen Mozes: ‘Ik verzeker je dat ik zal doen wat je vraagt, want ik ben je goedgezind en ik heb je uitgekozen.’

We kunnen dus niet echt zeggen dat God zomaar het volk niet verlaat. Dus in de herinnering aan het hemelse manna in de woestijn, waarin het verhaal van de broodvermenigvuldiging staat, is het best logisch te denken dat het terugtrekken van Jezus ook een terugtrekkende beweging van God is. God wordt alleen gelaten door de mensen die zijn profeet Johannes vermoorden, net zoals het volk Mozes opzij schoof bij het maken van het gouden kalf. Jezus wil dan ook alleen zijn en trekt zich terug op een afgelegen plek.

Maar wat gebeurt er dan? Het frappante is dat hier Jezus ook de pas wordt afgesneden. Zoals Mozes God de weg versperde om het in zijn toorn te ontbranden, zo snijden de mensen hier Jezus de pas af op weg naar een afgelegen plek. Want er staat dat hij de menigte zag ‘toen hij uit de boot stapte’.

Wat gebeurt er vervolgens? Jezus voelde medelijden. Tja, dat is een beetje mager vertaald. Het gaat hier niet om medelijden in een algemene menselijke zin, maar om barmhartigheid. Barmhartigheid is een woord waarin zowel in onze taal als in het oorspronkelijke woord van het hebreeuws van het oude testament het woord ‘baarmoeder’ zit. Het gaat om een intense, inwendige, lijfelijke emotie waar het hele lichaam mee gemoeid is. Niet iets dat alleen maar van buiten naar binnen komt, maar vooral van binnen naar buiten. En als de bijbel over barmhartigheid van God spreekt, dan zit daar altijd een omkering in. Jezus keert zich om van de afzondering die hij wilde naar de mensen die op hem een appèl doen.

En wat doet Jezus dan? Hij genas de zieken. Hij pakt daarmee de lijn op van Johannes de Doper, toen Jezus aan hem antwoordde dat Jezus degene was die zieken zou genezen. Oké, God verlaat zijn mensen niet, dat klopt, maar er was wel een omkering nodig. En dat gebeurt in God zelf. Het zijn mensen of een enkele mens, zoals Mozes, die Hem de weg versperren, maar uiteindelijk is het iets in God, zijn Barmhartigheid, zijn innerlijke beroering om de mens, die Hem weer naar ons toekeert. Zoveel houdt Hij van ons, overvloedig, zoals de wonderbare spijziging laat zien. Maar Hij doet dat niet zomaar. Niet vanwege ons, maar wel om ons, vanuit Zijn Liefde. En met een appèl ook aan ons allen. Vijfduizend man werden er gevoed. Vijfduizend delen in de vreugde van de Thora, de wet van Mozes. Het is het brood van de vijf boeken van Mozes.

De maaltijd krijg je niet zomaar. Niet vanwege ons, maar wel om ons, uit Gods liefdevolle Barmhartigheid. Dat mag ons dankbaar stemmen. We moeten God niet voor lief nemen in zijn overvloedige liefde voor ons. Anders hebben we geen poot om op te staan. Maar God is ons barmhartig. Goddank.